Een vertelselke over een wederganger
Sinds kort is het weer winteruur en is het ’s avonds merkbaar vroeger donker, zeker op een herfstige, grijze, natte dag. Zondag in de late namiddag maakten we nog een herfstwandeling en veel vroeger dan we gewoon waren, werden we verrast door de invallende duisternis. In het mistige schemerlicht werd het moeilijk om alles nog duidelijk te onderscheiden. Die donkere massa tussen de bomen, die lijkt toch te bewegen? Is dat een gemene hond? Of erger nog, de boeman? Oef, gewoon een boomstronk, silly me. En daar, over het water, is dat geen schimmige gedaante die ons langzaam maar zeker wenkt? Maar neen, alleen wat nevelslierten, perfect verklaarbaar. En die korte windstoot dan, terwijl het windstil is, kan dat geen … Niet te verwonderen dat de mensen achteraf, gezellig en veilig binnen bij het vuur, elkaar overtroefden met de meest waanzinnige griezelverhalen.
Bovendien is het ook de periode van de dodenherdenking met o.m. het feest van Allerheiligen of in het Engels All Hallows, dat, zoals veel feesten, al gevierd werd aan de vooravond ervan, All Hallows Eve dus, dat dan geleidelijk verbasterde tot Halloween. Dit feest werd dan ook de ideale inspiratiebron voor griezelverhalen over geesten en spoken en skeletten en duivels en doodskoppen en nog meer van die enge dingen.
Maar wie denkt dat alleen op het platteland griezelverhalen verteld werden, is eraan voor de moeite. Ook de stedelingen lieten zich niet onbetuigd. Tijdens het grasduinen in een boek met volksverhalen viel mijn oog op een korte vertelling over een wederganger (een overledene die terugkeert). En ook al heeft het verhaal op zich niets met Halloween te maken, vind ik dit het geschikte moment om het te vertellen. Zet even televisie, pc en telefoon uit, maak jezelf een kop warme chocomelk (of iets sterkers), steek wat kaarsjes aan, doof de lichten, nestel je gezellig samen bij de open haard en verplaats jezelf even naar de wijk Nieuwland in het Gent rond 1850-1860.
Er waren nog olielantaarns en de nachtwaker riep nog de uren. In het holst van de nacht waren de lantaarns uit en was het helledonker. Alleen de bakkers waren al op en stookten hun oven. Bij de bakker in de Goudstraat werd op het kelderraampje geklopt. Eén enkele klop. De bakker riep dat het brood nog niet gebakken was. Andermaal één enkele klop. De bakker nam een klein broodje van de vorige dag, opende het raam en stak het brood erdoor. Het werd aangenomen door een natte hand. Een schim verdween in de duisternis, zonder een woord van dank.
De bakker huiverde en wist dat Naart Stuyck op ronde was. Hoe die eruit zag, wist niemand. Ook niet of het een mens was of een geest. Hooguit een vluchtige schaduw kreeg men te zien want hij verdween zodra hij iemand hoorde. Alleen Pier de waker heeft hem eens gezien, aan de Minnemeersbrug, en volgens Pier had hij geen hoofd (het schijnt dat er geesten bestaan die voor hun straf zonder hoofd moeten ronddolen). Maar dat aankijken van Naart Stuyck is Pier slecht bekomen: veertien dagen later was hij dood aan de miserere in zijn darmen.
Vooral de bakkers rond Sint-Jacobs, Heilig Kerst tot zelfs Sint-Macharius kenden hem, of eerder… zijn natte hand. Naart Stuyck schooide nooit, maar de bakkers durfden hem geen brood weigeren, uit schrik dat hun broden plat vielen of dat het meel spon.
Over wie die mysterieuze Naart Stuyck was, deden verschillende verhalen de ronde.
Lotje Vande velde, die negenennegentig jaar was, vertelde hoe er lang geleden in haar familie een Stuyck naar verre landen was gevaren. Daar was hij door de wilden omgebracht, die zijn hoofd hadden opgegeten. De familie was ervan overtuigd dat hij nog altijd als geest zonder hoofd rondliep en liet ieder jaar een zielmis voor hem lezen. Een bezoekje van hem stelden ze niet op prijs.
Een andere vrouw daarentegen vertelde dat die Stuyck een gemenerd was, die zijn vrouw liet slaven en ‘stuiken’ (afdokken). Dat leverde hem zijn bijnaam, Stuyck, op. Zijn vrouw had er op een dag genoeg van en goot vitriool over zijn hoofd. Ze kreeg echter spijt en benam zich het leven. Stuyck moest voortaan door het leven “met een bakkes, waarvoor de duivel op de loop zou gegaan zijnâ€. Hij kwam alleen ’s avonds en ’s nachts buiten en haalde zijn brood waar hij het vinden kon. Niemand weet hoe hij overleed maar de mensen waren wel blij dat ze zijn gruwelijk gezicht niet meer konden ontmoeten. En volgens sommigen komt hij ’s nachts nog altijd spoken.
(Uit: Volksverhalen uit Oost- en West-Vlaanderen, samengesteld door drs. Renaat van der Linden en prof. dr. Lieven Camps (redactie: dr. Tjaard W. R. de Haan). Utrecht/Antwerpen, Spectrum, 1979, pp. 138-140)
Meer is er, voor zover ik weet, over deze Naart Stuyck niet geweten. Maar u kent ons, beste lezer. Nieuwsgierigheid zit in onze genen. Dus, als u nog andere verhalen over Stuyck kent, of als u weet of Stuyck nog steeds rondwaart, of als u nog Gentse griezelverhalen kent? Laat maar horen in de commentaren of mail naar redactie@gentblogt.be!
© 2007 GENTBLOGT VZW
Iemand ooit “La main de Goetz von Berlichingen” van Jean Ray gelezen? Daarin vertelt Ray op zijn volstrekt onnavolgbare wijze het verhaal van deze Stuyck. Het verhaal begint met de hand die bij de bakkers om brood vraagt, en neemt daarna een nog vreemdere wending. Een prachtig donker verhaal!
Nu ga ik ‘s avonds toch goed uit mijn doppen moeten kijken als ik door mijn buurt loop! :)
En is die bakker in de Goudstraat nog altijd dezelfde? ;)Geen wonder dat Stuyck dat brood wou!
“Sinds kort is het weer winteruur en is het ’s avonds merkbaar vroeger donker”
Als ik de Gentblogt-banner hierboven zie om dit uur, is ‘t in Gent nog vrij klaar. Lichtstad :-)
Deze morgen in alle vroegte, 05.00h, langs de Huidevetterskaai, de Minnemeersbrug en de Goudstraat gefietst op weg naar het station. Ik ben onze vriend Naart niet tegengekomen, maar dat zal misschien te maken hebben met het feit dat ik héél snel en bijna constant met de ogen dicht gereden heb ;)
daarom zijn er zo veel ongelukken met fietsers: ze rijden verdomd met hun ogen toe! schrik van water- en andere geesten,.:)
walschap heeft ook nog zo’n leuk boekje geschreven, met van die volksverhalen. ‘k zal eens kijken, misschien heb ik het nog ergens in grote kartonnen dozen zitten.