Fabriekswerk
Dinsdagavond werd in de Vooruit het boek Fabriekswerk voorgesteld. Hilde Pauwels en Eric De Mildt (o.a. De Standaard) trokken langs verscheidene Vlaamse fabrieken met de vraag: “hoe ziet fabrieksarbeid anno 2008 er uit?” De vertegenwoordiger van Lannoo waar het boek uitgegeven werd, benadrukte dat het een echt tijdsdocument is geworden, zeker geen syndicale uitgave. De auteurs hebben meer dan een jaar aan het boek gewerkt en zijn van de Westhoek naar Lommel getrokken om alle mogelijke bedrijven en sectoren te bezoeken. Uit het boek komen twee punten heel sterk naar voren: men is fier op het werk dat men doet, maar er is ook die onzekerheid voor de toekomst. Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming Frank Vandenbroucke heeft dit project financieel ondersteund ook al had hij zijn twijfels. Hij had geen zin in een boek vol clichés over arbeiders versus bedienden. Hij is wel tevreden met het resultaat, vooral omdat uit het boek blijkt dat het gaat om meer dan een boterham verdienen, er wordt ook een leven opgebouwd waar de collega’s deel van uitmaken, iets wat buitenstaanders bij de sluiting van een bedrijf wel eens durven vergeten.
Antje De Boeck was gevraagd om fragmenten uit het boek voor te lezen als inleiding bij de verschillende thema’s in het debat met Danny Van Assche (Unizo), Rudy De Leeuw (ABVV), Luc Cortebeeck (ACV) en Jan Vercamst (ACLVB). Naar eigen zeggen hield de minister zich in om aan de vooravond van Rerum Novarum én 1 mei de vakbonden niet tegen zich op te zetten, maar hij kon het af en toe toch niet laten. De vakbonden hadden uiteraard de komende sociale verkiezingen in het achterhoofd én iedereen dacht aan het komende sociaal overleg in het najaar. Fierheid en onzekerheid over de job liepen als een rode draad door het debat.
Een veeleisend leven
Luc Cortebeeck kon het niet genoeg benadrukken. De werkdruk is hoog en wordt steeds hoger. Er is de tijdsdruk, maar ook de contractdruk, te veel werknemers hebben opeenvolgende korte (uitzend) contracten. Hij wees op het belang van de syndicale afgevaardigden in de bedrijven, maar kon niet ontkennen dat ze door de werkgevers al eens onder druk komen te staan om eerder een premie te aanvaarden dan meer vaste contracten. Rudy De Leeuw haalde een argument boven dat in de rest van het debat zijn stokpaardje ging blijken te zijn. “We zijn aan het botsen op de limieten van wat mogelijk is, werkgevers moeten dit beseffen. Het zou niet mogen dat vijftigplussers niet meer mee kunnen, maar het is een realiteit. In dergelijke situaties is brugpensioen vaak de enige sociaal aanvaardbare oplossing.” Jan Vercamst pleitte voor een onderhandeld evenwicht tussen flexibiliteit, waar flexibiliteit ook toelaat om vorming te volgen en arbeid en privé-leven te combineren.
Danny Van Assche zat er voor Unizo, de vertegenwoordiger van KMO’s, maar door het ontbreken van iemand van het VBO (Verbond voor Belgische ondernemingen) werd hij uiteraard ook als werkgever aangesproken en zo reageerde hij ook. “In Vlaanderen zijn te weinig mensen aan het werk, maar de weinige die aan het werk zijn, werken hard en dat is positief. Maar het is ook nodig om de hoge loonkosten te compenseren.” Minister Vandenbroucke wees op de task force innovatieve arbeidsorganisaties die aangetoond heeft met een aantal concrete voorbeelden, zoals Colruyt, dat sommige werkgevers erin slagen om zich anders te organiseren en dat dit de druk op de werknemers vermindert.
Geef ons zekerheid
Flexicurity, de samentrekking van flexibility en security is hier het veel gebruikte woord. Het is het geheim achter het zogenaamde Deense model waar vaak naar verwezen wordt.
Minister Vandenbroucke gelooft in het concept, maar hij is voorzichtig om het zo maar over te nemen. De basiszekerheid bij flexicurity is werk. Hij is zeker geen tegenstander van uitzendjobs, voor jongeren maar ook voor ouderen kunnen zij een opstap naar vast werk betekenen. Het is als het ware de “smeerolie in de arbeidsmarkt”. Maar men mag niet blind zijn voor de excessen, zoals de opeenvolging van uitzendcontracten gedurende jaren en het feit dat niet geïnvesteerd wordt in de tijdelijke werknemers. Hij kreeg de steun van Unizo. Volgens Danny Van Assche zou tot drie vierde van de nieuw aangeworven arbeiders via een interimcontract aangeworven worden. Het onderwerp zou binnenkort op de Nationale Arbeidsraad besproken worden. Maar waarom gebruiken bedrijven uitzendarbeid, want dat is duur–zeker in een KMO-context? Voor hem moet het hiring & firing beleid soepeler kunnen, zoals dit ook in Denemarken het geval is.
In de zetel van de drie vakbondsafgevaardigden wachtte men ongedurig tot men kon reageren. Voor Rudy De Leeuw grenst de arbeidsflexibiliteit nu al aan het ongelooflijke. Hij stak de hand in eigen boezem, de vakbonden zijn voor een deel hiervoor verantwoordelijk. Binnen de sociale wetgeving hebben ze bescherming gevraagd voor uitzendarbeiders, zodat die evenveel loon krijgen als degene die ze vervangen. In België is de kaart getrokken voor de contractzekerheid, maar in bepaalde sectoren zoals bouw en schoonmaak is het nu al mogelijk om het contract van de werknemers over te nemen wanneer de werkgever een werf verliest. De werkgevers moeten ook hun verantwoordelijkheid opnemen. De afspraak van een investering van 1,9% van de loonmassa in opleiding voor werknemers wordt niet gehaald en hier hangt geen sanctiemechanisme aan vast. Men kan dan ook niet zomaar stukken van een model overnemen en het in ons Belgische model zetten. Luc Cortebeeck treedt hem bij: “flexicurity werkt in Denemarken, maar niet alle voorwaarden zijn hier aanwezig om het te laten werken.” Hij wijst ook op het Europese denken, waar men lijkt te evolueren naar het minder zeker maken van vaste contracten, in plaats van onzekere contracten zekerder te maken.
Minister Vandenbroucke kon enkel vaststellen dat zowel werkgevers als werknemers een stap zullen moeten zetten. De eis voor meer opleiding voor werknemers van de vakbonden ondersteunde hij met een voorbeeld. “Werkgevers werven liever jongeren aan en investeren in die jonge mensen omdat dat goed zou zijn voor de toekomst van het bedrijf. Statistisch gezien blijft die jongere echter niet langer in het bedrijf dan iemand van 48 jaar, dus waarom zou men dan niet investeren in een iets oudere werknemer?” Hij toonde zich tevreden over het akkoord tussen de Vlaamse sociale partners en de regering over het competentiedenken, de zogenaamde competentieagenda en hoopte dat dit binnen de bedrijven ook vorm gaat krijgen.
Inspraak maakt macht?
Dit onderwerp lokte weinig verrassende opmerkingen uit. Unizo verwachtte van de vakbonden dat ze betrouwbare gesprekspartners zijn, dat hun voorstellen gesteund worden door de werkvloer en dat ze afspraken ook verdedigen naar diezelfde werkvloer. Luc Cortebeeck waarschuwde. Hij hoorde een lichte ondertoon van “intomen” maar de spontane stakingen van de laatste maanden zag hij als kleine vlammetjes van ongenoegen omwille van het dalen van de koopkracht, “en niet omwille van hysterie”, maar die moeten ook een plaats krijgen. Rudy De Leeuw stelde dat de vakbonden bereid zijn tot veel en haalde hier het akkoord over de syndicale vertegenwoordiging in KMO’s aan, maar kaatste de bal terug naar de werkgevers. Ook zij moeten moderniseren, op zoek gaan naar innovatieve producten, nieuwe niches op de markt,…
Met het laatste onderwerp, Arbeiders en bedienden, één front?, begaf men zich op glad ijs. Niemand wou het achterste van zijn tong laten zien, het komende sociaal overleg indachtig. De minister had het over de peer in twee snijden, zodat arbeiders een langere opzegtermijn krijgen en bedienden misschien een minder lange opzegtermijn. Rudy De Leeuw had er weinig oren naar. “Boven een bepaald bedrag wordt de opzegtermijn van bedienden onderhandeld en dan zie je de resultaten. Trouwens, personen werken steeds minder lang bij dezelfde werkgever, het aantasten van de opzegtermijnen zal alleen een invloed hebben op oudere bedienden, aan hun bescherming zal dus geraakt worden met dergelijke voorstellen over peren in twee. Niks peer in twee.” Luc Cortebeeck toonde zich het meest inschikkelijk, door te stellen dat je niet over één aspect kan praten zonder het over het totaalpakket te hebben. Misschien is er wel een manier om niet te raken aan de bescherming van werknemers door die opzegtermijn een andere invulling te geven, mogelijk door outplacement en andere maatregelen. De sectorale fondsen voor bestaanszekerheid geven reeds een aanvullende vergoeding. “Maar dit kan nooit het gevoel wegnemen dat zeker bij jonge arbeiders leeft van “wij zijn iets minder”, en daar moeten we als vakbond ook aan werken.”
U ziet het, het beloven nog spannende maanden te worden. Er ligt veel voer voor discussie op de plank.
Fabriekswerk: foto’s en verhalen van arbeiders van Hilde Pauwels en Eric De Mildt werd op 29 april voorgesteld in de Vooruit. U vindt het boek onder andere bij AMSAB-Instituut voor Sociale Geschiedenis.
© 2008 GENTBLOGT VZW