Vergeten schrijvers: Maurits De Doncker (1)
Bij Gentblogt lappen we de seizoenen aan onze laars: onze literaire lente loopt het hele jaar door. Daniël van Ryssel, lange tijd redacteur van het tijdschrift Yang, is voor ons in zijn uitgebreide archieven gedoken. Hij heeft een reeks mooie stukjes geschreven over literaire figuren die op de achtergrond zijn geraakt, maar ooit een rol van enige betekenis hebben gespeeld.
Maurits De Doncker is de volgende in een rij vergeten schrijvers die weer voor het voetlicht worden gebracht.
Jan Schepens: Maurits De Doncker, de zelfkweller, is de dichter van eigen lief en leed.
Maurice Jean Baptiste De Doncker werd geboren in Gent, Sint-Amandstraat 30, in 1903. Hij had een oudere zus, Suzanne, 1896. Zijn vader Camille Louis was schrijnwerker; zijn grootvader Pierre Edward knecht. Hij huwde Augusta Schoonjans, winkelierster in kruidenierswaren, later conciërge. Hij woonde achtereenvolgens: Verdedigingstraat 17, Gasmeterlaan 43, De Pintelaan 2 en Schepen Eylenboschplein 7.
Aanvankelijk bediende, trad hij in 1935 in dienst van het Ministerie van Justitie als vertaler. Later promoveerde hij tot eerstaanwezend vertaler-revisor.
Maurits De Doncker schreef tussen 1926 en 1951 tien gedichtenbundels. Alhoewel hij hier en daar hoger heeft gereikt of heeft pogen te reiken, zou men hem alles samen een minor poet kunnen noemen. Hij was medeoprichter en redacteur van Prisma.
Zijn eerste gedichten verschenen, net zoals die van zoveel andere bekende (Minne, Mussche) als minder bekende jonge dichters in “Zondagsblad†van de krant Vooruit. En net zoals zoveel anderen die te weinig talent of persoonlijkheid bezaten om een eigen koers te volgen, bewoog hij zich tussen het traditionalisme en het humanitair-expressionisme, altijd met een zijdelingse blik naar Karel van de Woestijne, door wie de Vlaamse poëzie van de jaren twintig bepaald werd.
Zijn eigenlijk debuut is de bundel Menschelijk inzicht (1926). Deze verzameling bevestigde de zwakke indruk van de eerder verschenen afzonderlijke publicaties. De bundel bevat teksten voor stapliederen en enkele grootser opgezette gedichten in het spoor van Urbain van de Voorde, maar het geheel is te gekunsteld, getuigt van kleinzerig zelfbeklag, is niet krachtig genoeg en te weinig poëtisch.
In de periode 1926-1929 beleefde de dichter ongetwijfeld de meest geïnspireerde periode van zijn dichterschap en zijn tweede bundel Gedoofder vuren as (1929) is daarvan de getuigenis. Oprecht gemeend, maar helaas vaak ook te opgeschroefd, te oppervlakkig, te sentimenteel, thematisch te beperkt, te weinig inspanning om tot zuiverder en dieper zegging te komen. Plebejersretoriek, fantasie had hij niet. Hij kreeg er wel de aanmoedigingspremie van de provincie Brabant voor.
De bundel Kwatrijnen (1930) is gewoon zwak. Het schoon bedrog (1934) zou men met enige goede wil een hoogtepunt kunnen noemen, maar de pessimist blijft zichzelf, zelfs de vrijzinnige dichter moet voor zijn zonden boeten, teveel kaf en te weinig koren, het evenwicht blijft wankel.
Hetzelfde zou kunnen gezegd worden van Opera (1935). Bekroond met de August Beernaertprijs van de Koninklijke Vlaamse Academie, maar zeer ongelijk van niveau: gelegenheidspoëzie en belijdenislyriek. Van het bundeltje Kind, Bloem & Dier (1936) zijn alleen de houtsneden van Jozef Cantré het bekijken waard. De gedichten in de volgende bundels liggen in de lijn van de vorige gedichtenbundels.
Zijn poëtische loopbaan werd afgesloten met Rubáiyat (1951), een vertaling van de kwatrijnenverzameling van de Perzische dichter Omar Khayyam, gebaseerd op de Engelse vertaling van Edward Fitzgerald. Ook deze bundel ontsnapt niet aan een zekere gekunsteldheid en stroefheid en staat zeker niet op hetzelfde peil als de vertalingen van Boutens en Leopold.
Waarom heeft De Doncker in zijn laatste 15 levensjaren niet meer gepubliceerd? Met de komst van de Vijftigers was er voor zijn soort poëzie geen plaats meer. De ziekte van zijn vrouw ontnam hem iedere zin om verder te schrijven.
In alle groepen van alle gemeenschappen zijn er koplopers, vedetten en een heel peloton mindere goden en meelopers. En nochtans zijn al die groepen één, zijn de enen niet denkbaar zonder de anderen. Zo zou men ook de hele Vlaamse poëzie van de 20ste eeuw kunnen herleiden tot Karel van de Woestijne, Paul Van Ostaijen, Hugo Claus, Herman De Coninck en Leonard Nolens. Maar dat zou een geweldige verarming zijn en dan zou men groot onrecht doen aan die tientallen, ja honderden De Donckers e.a. die met minder talent, maar met evenveel inzet en misschien nog meer verbetenheid hebben geprobeerd als dichter het beste van zichzelf te geven. Dan zou deze rubriek “Vergeten Schrijvers†totaal overbodig zijn. Laten we daarom de herinnering niet verloren gaan of uitwissen.
Bronnen:
Jan Schepens, Maurits De Doncker, Arsenaal, 2e jaargang, nr. 1, 1946, p. 1-18.
Paul Berkeman, Maurits De Doncker, Oost-Vlaamse Literaire Monografieën, Gent 1980, p. 131-160.
© 2008 GENTBLOGT VZW
Ik ben de kleindochter van de schrijver, het is soms pijnlijk zulke dingen te moeten lezen, temeer daar mijn grootvader gestorven is toen ik 7 jaar oud was.
Ik doe al een tijdje opzoekingen naar Maurice De Doncker, en wil over hem publiceren in ons familietijdschrift Scone Jhan. Vooral wat zijn echtgenote Augusta Schoonjans betreft mis ik nog veel gegevens. Waar en waneer is ze geboren? Wie waren haar ouders? Hoeveel kinderen waren er uit het huwelijk van Maurice met Augusta?
Intussen weet ik al meer. Wie wil weten wie de ouders waren van Augusta Schoonjans kan mij contacteren via http://www.sconejhan.be; zie mijn emailadres aldaar.