Albert Sugg en de Belle Epoque in Gent: Série 1 (55) Klein Begijnhof O.L.V. Ter Hoye I

vrijdag 9 mei 2014 14u14 | Arthur De Decker (tekst), Jos Tavernier (beeld) | 13 reacties
Trefwoorden: , , .

De postkaartenhandelaar Albert Sugg heeft in zijn serie 1 aandacht gehad voor alle Begijnhoven die Gent rijk was tijdens La Belle Epoque. Dus komt hier ook het Klein Begijnhof in de Lange Violettestraat aan bod en wel in twee opeen volgende afleveringen gezien de vele kaarten. Arthur De Decker vertelt de historie achter deze ansichten en Jos Tavernier  zorgt voor de hedendaagse zichten. De vorige delen staan in het Gentblogt-archief.

89 Au petit Béguinage I

Serie 1 nr. 89 In het Klein Begijnhof I 

Deze Suggkaart werd verstuurd in 1904 en toont ons het zogenaamde “Klein Begijnhof” van Onze-Lieve-Vrouw  in de Lange Violettestraat op de plek die van ouds  (Groene) Hooie of Hoye werd genoemd. Let op de zwarte gedaantes tussen de bomen: dat zijn begijntjes. Links achteraan zien we de Heilige-Grafkapel.

Vanuit de Lange Violettestraat is naast de toegangspoort enkel een deel van de westelijke begijnhofmuur te zien. De rest van het begijnhof ligt verborgen achter de Rijbaan Adjudant Van Vletingen opgetrokken naar een ontwerp uit 1851-1853 van architect Louis Roelandt (1786-1866) (sinds de restauratie van einde 20e eeuw beter bekend als de Arena Van Vletingen) dat in de plaats kwam van het vroegere Pesthuis Sint-Macharius.

De oostkant van het begijnhof grenst aan de Ne(d)erschelde. Aan de zuidzijde werd het begijnhof vanaf de stichting begrensd door de derde stadsomwalling.

In het begijnhof liggen de kerk van Onze-Lieve-Vrouw Ter Hoyen (waarover we het zullen hebben in een volgend deel) en de weide (voorheen kerkhof) centraal zoals te zien op de Suggkaart. Hier rondom liggen enkele kapellen en de nog resterende ingemetselde staties van de kruisweg uit 1621. Het huis van de grootjuffer (1738) ligt in de zuidoostelijke hoek. Behalve 7 conventen bevat het begijnhof een kleine 100 individuele huizen: ooit werd het begijnhof door een driehonderdtal begijnen bewoond.

Het begijnhof ter Hoye werd in 1234 door Johanna van Constantinopel, de gravin van Vlaanderen, gesticht na het groot begijnhof dat in een later deel zal worden besproken. De ommuring van de zuid- en westzijde van het begijnhof was in 1281 voltooid. Tegen het einde van de 14de eeuw onder Margaretha van Vlaanderen verwierf het begijnhof parochiale rechten.

Vanaf omstreeks 1600 werden de houten huizen systematisch vervangen door stenen huizen. De belangrijkste gebouwen van het begijnhof, waaronder de kerk, dateren uit de 17e eeuw. Het begijnhof ontwikkelde zich tot een bedevaartsoord voor de Heilige Godelieve, waarvoor in 1638 de Sint-Godelievekapel gebouwd werd (verbouwd in 1723 en 1750). In 1655 werd de infirmerie gebouwd (ingrijpend verbouwd in 1782). De reeds vernoemde Heilig Grafkapel dateert uit 1662 en werd veel later hersteld door architect Valentin Vaerwyck en beeldhouwer Oscar Zinnia..

Bij de Franse bezetting kwam het begijnhof onder wereldlijk bestuur (Commissie der Burgerlijke Godshuizen). Toen werd het oude poortgebouw onder leiding van architect De Broe afgebroken en vervangen in neoclassicistisch stijl. Het begijnhof bleef al bij al relatief gespaard, en kwam reeds in 1862 in handen van de hertog van Arenberg, die zich tot doel had gesteld het begijnhof opnieuw volledig door begijnen te laten bewonen.

Tot 1880 vonden nog verschillende verbouwingen plaats, vooral aan de gevels.

Doordat de Hertog van Arenberg een Duitser was, werden zijn bezittingen na de Eerste Wereldoorlog aangeslagen (zie deel 42 over het Groot Begijnhof in Sint-Amandsberg). Om de functie van begijnhof te vrijwaren werd de vzw O.-L.-Vrouw ter Hoye opgericht, die het begijnhof in 1925 verwierf.

In 1964 kwam het begijnhof op de lijst van beschermde monumenten en landschappen. Ondertussen was het bouwen en verbouwen in het begijnhof al geruime tijd zo goed als stilgevallen. Het enige werk van betekenis was de restauratie van de Heilig Grafkapel in het begin van de jaren 1980.

Naar het eind van de 20ste eeuw liep het aantal begijnen bovendien sterk terug, zodat de raad van beheer van de vzw zich stilaan meer om de toestand en (her)bestemming van de gebouwen moest gaan bekommeren, dan om het wel en wee van de paar overgebleven begijnen. 1988 was een keerpunt omdat dan een grondig vernieuwde raad van beheer aantrad, die zich vooral tot doel stelde een verdere verloedering van de gebouwen tegen te gaan.

89 in het klein begijnhof

Op deze recente foto van Jos Tavernier zien we de centrale weide  met daarrond  ca. 100 huizen en 7 conventen. Wit geverfde muren schermen huizen en conventen af van de buitenwereld.

In 1998 werd het begijnhof, samen met twaalf andere Vlaamse begijnhoven, door de UNESCO erkend als “werelderfgoed”.

In januari 2005 overleed Hermina Hoogewijs, het laatste begijntje dat nog in het klein begijnhof woonde . Drie jaar later, in 2008, overleed Marcella Van Hoecke, de laatste begijn van het begijnhof. Zij verbleef echter al sinds 1994 in Rust- en Verzorgingstehuis Avondvrede.

Als één van de best bewaarde begijnhoven van vóór de Franse Revolutie, blijft het klein begijnhof een toeristische trekpleister.

De Kerk en de kapellen behouden een zekere religieuze functie. De huisjes doen vooral dienst als woonst.

Voor enkele conventen zijn er andere functies, zo stelt de vzw Nucleo  vanaf 2001 in het Begga-convent (nr. 239) en vanaf enkele jaren later ook in de infirmerie (nr. 237) ateliers en tentoonstellingsruimten ter beschikking van lokale kunstenaars.

Het Klein Begijnhof heeft ook een officiële website.

Serie 1 nr. 274 In het Klein Begijnhof VIII - Een straatje

Serie 1 nr. 274 In het Klein Begijnhof VIII – Een straatje

Deze Suggkaart toont ons een deel van de Achterstraat, die heel het begijnhof omringt. Van lange witte muurtjes gevormd loopt zij met een elleboog en kleine breuk, van bij ingang tot aan de Nederschelde. Let op de typische gewaden van de begijnen. Ze droegen een zwart kleed op gewone dagen en een blauw kleed op feestdagen alsook een borstdoek en een faille of begijnenkap: een wit linnen doek met een punt op de rug en vrij strak rond het gezicht vastgezet.

274-In het klein Begijnhof

In 1988 leefden er nog 6 begijnen in dit “klein” begijnhof. Die 6 betrokken samen het Nieuw Convent. Voor het overige deel  werd het begijnhof toen bewoond door 35 dames en was er een BLO-school, een revalidatiecentrum, een technisch-instituut en een bibliotheek en documentatiecentrum voor catechese  in ondergebracht.

De meeste van de huizen beantwoordden niet meer aan de huidige woonnormen. Ze waren uitgeleefd en hadden te lijden van vocht, huiszwam, slechte bedaking en afwatering. Bovendien kreeg het begijnhof af te rekenen met een ander probleem: velen die naar Gent kwamen werken botsten op het parkeerprobleem in de binnenstad en ontdekten het begijnhof als een goed gelegen parking, nabij de oprit van de autostrade en bovendien kosteloos. Dagelijks werd het begijnhof overspoeld door wagens die zich willekeurig parkeerden zonder rekening te houden met de bewoners, de toegankelijkheid voor nutsvoorzieningen of voor het feit dat zij op privé domein stonden. Al deze wagens brachten niet enkel schade toe aan de riolering, bestrating en de huizen doch ook aan het monumentale uitzicht van het hof. Het begijnhof werd  toen ook nog  massaal gebruikt als hondenpoepweide.

In de geest van het begijnhof groeide toen de idee dat dit  oord woongelegenheid moest bieden aan bejaarden en alleenstaanden met een bescheiden inkomen. Een plaats waar zij geborgenheid, genegenheid en veiligheid kunnen vinden in een rustig kader met de nodige voorzieningen en begeleiding indien nodig. Dit realiseren vergt echter enorme fondsen.

In de jaren 1989-1990 onderhandelde de vernieuwde raad van bestuur van vzw Onze-Lieve-Vrouw Ter Hoyen met verscheidene projectontwikkelaars voor een herbestemming van het begijnhof. Hieruit kwam geen werkbaar voorstel, zodat de vzw in 1990 besliste de restauratie toe te vertrouwen aan het bureau van ingenieur G. Derveaux. Dit bureau voltooide tegen eind 1991 een haalbaarheidsstudie die een restauratie in 10 fasen voorzag, gespreid over zo’n 16 jaar. De eerste fase werd gestart in 1994. Om de omvangrijke restauratiecampagne betaalbaar te maken, werd een erfpacht-regeling ingesteld.

Serie 1 nr. 152 De tuin van het Klein Begijnhof (1234)

Serie 1 nr. 152 De tuin van het Klein Begijnhof (1234)

Ten noorden van het Groothuis, lag de tuin van de grootjuffer, de directrice van het begijnhof. Deze Suggkaart toont ons tevens op de achtergrond de toren van de aanpalende Nieuwenbosabdij, in het begin van de 19de eeuw aangekocht door de zusters van O.L.Vrouw van Namen, die er een bloeiende onderwijsinstelling hebben opgericht. Als je goed kijkt zie je rechts vermoedelijk de toenmalige grootjuffer met  bezoek.

152 a

De mooie tuin ten tijde van Sugg werd, zoals blijkt uit de recente foto van Jos Tavernier, sedertdien herschapen in een gemakkelijker te onderhouden openbaar park voor de begijnhofbewoners.

Serie 1 nr. 181 Het klein Begijnhof V. Een werkplaats

Serie 1 nr. 181 Het klein Begijnhof V. Een werkplaats

Deze Suggkaart toont ons een werkplaats tijdens La Belle Epoque : enige  begijnen zijn volop naaiwerk aan het verrichten en naar verluidt werd ondertussen gebeden, doch niet constant…

Over dit begijnhof en de begijnen schreef Maurice Maeterlinck (1862-1948) in zijn laatste boek “Bulles Bleues. Souvenirs heureux. Récits”, verschenen in 1948,  weemoedig en ironisch  jeugdherinneringen neer die betrekking hadden op de periode rond 1870 als volgt luidden:

(Le Petit Béguinage) se trouvait rue Longue des Violettes, dans le voisinage de la maison que mon père avait bâtie et où nous nous étions définitivement installés. Ma mère ayant de proches parentes et des amies dans l’une et l’autre de ces pieuses petites villes allait les visiter chaque semaine et comme je l’ai dit dans une page de mon Cadran stellaire, je l’y accompagnais avec joie, car les saintes filles fort gourmandes me comblaient de sucreries et de chocolats.

On sait que les béguines ne prononcent aucun vÅ“u, ont leurs couvents ou leurs maisons particulières, s’astreignent seulement à rentrer au logis à l’heure du couvre-feu, acceptent un célibat révocable et portent un uniforme qui remonte au treizième siècle. Elles font de la dentelle et des travaux de lingerie, et jouissent d’une modeste aisance qui leur permet le dimanche la poule au pot et la crème-caramel des pensions de famille.

Jusqu’à ma première communion, c’est-à-dire jusqu’à l’âge de dix ou onze ans, je fus admis à ces édifiantes palabres. Plein de respect et de conviction, je me disais, en suçant mon sucre de pomme sous une table, que je n’entendrais parler que du bon Dieu, de la Sainte Vierge, des anges et des félicités célestes. Il n’en fut jamais question. Toutes les conversations sans coupures s’enroulaient autour des petits travers de l’aumônier qui aimait le vin blanc, des prétentions de la «Grande Dame» ou Mère Supérieure, de l’avarice de SÅ“ur Aglaé, des sorties inconsidérées de SÅ“ur Euphémie, des intrigues de SÅ“ur Philomène, des propos fielleux de SÅ“ur Anas-thasie et des menus chapardages de la sÅ“ur tourière.

« Elles sont heureuses, me disait ma mère. Elles ont tout ce qu’on peut désirer et Dieu par-dessus le marché. Elles vivent dans les blancheurs des dentelles, les parfums de l’encens, parmi les chants de l’orgue, les fleurs et les oiseaux de leurs jardinets, que leur faut-il de plus ? »

Elles sont heureuses, ayant Dieu par surcroît. Oui, mais quel Dieu? Enfin, elles s’en contentaient et, comme malgré elles il est plus grand que dans leur esprit, il les rendait plus heureuses que ne le méritaient leurs pensées et tout s’arrangeait dans une sorte de béatitude attiédie, à leur portée et à leur taille.

Je n’étais pas convaincu. Il est vrai que derrière elles s’étendait un paradis plus grand que la pelouse où broutaient leurs trois chèvres; mais elles n’avaient pas l’air de s’en occuper. L’immobilité de leur existence assurait leur félicité. Elles avaient une idée qui valait à peu près celle que nous n’avons pas encore et toute idée, si petite qu’elle soit, même quand on ne la voit pas, même quand on ne l’entend pas, même quand elle n’a ni queue ni tête, suffit à fixer un peu de bonheur.

“Het Klein Begijnhof lag in de Lange Violettestraat, niet ver van het huis dat mijn vader had gebouwd en waarin we ons definitief hadden gevestigd. Mijn moeder had in dit godvruchtig oord verwanten en bekenden wonen die ze wekelijks bezocht. Ik ging graag mee, want de heilige doch snoeplustige vrouwen overstelpten mij met suikergoed en chocolade. Het is bekend dat de begijntjes geen enkele gelofte afleggen, in hun eigen verblijf of  huisje wonen, enkel voor de nacht huiswaarts moeten keren, zich schikken in een herroepelijk celibaat en kledij dragen die tot de 13de eeuw teruggaat. Zij vervaardigen kantwerk en linnengoed, en genieten van een bescheiden welstand die hen toelaat op zondag gestoofde kip of crème caramel te eten zoals in de familiepensions.

Tot mijn eerste communie, dwz tot ik 10 of 11 jaar was, mocht ik de stichtelijke palavers bijwonen. Vol respect en overgave, onder tafel op mijn gesuikerde appel sabbelend, verwachtte ik van hen iets te horen over de goede god, de heilige maagd, de engelen of de hemelse zaligheden. Daar was nooit sprake van. Alle gesprekken gingen zonder uitzondering over de zwakke kanten van de aalmoezenier die graag witte wijn lustte, de pretenties van de grootjuffer of moeder-overste, de gierigheid van zuster Aglaé, de onbetamelijke uitstapjes van zuster Euphémie, de intriges van  zuster Philomène, de bittere opmerkingen van zuster Anastasia en de pietluttige diefstalletjes van zuster-portierster.

Ze zijn gelukkig, zei mijn moeder. Ze hebben alles wat ze maar kunnen wensen en God op de koop toe. Ze leven tussen de blanke kant en de wierookgeuren, te midden van de orgelmuziek, de bloemen en de vogels in hun tuintjes – wat hebben ze meer nodig? Ze zijn gelukkig, en hebben God er bij. Ja, maar wat voor een God? Hoe dan ook, hoeveel groter hij ook mocht zijn dan hun geest kon bevatten, ze waren er tevreden mee. Hij maakte hen gelukkiger dan hun gedachten verdienden, en alles had zijn beloop in een soort lauwe, op hun maat gesneden zaligheid.

Ik had zo mijn twijfels. Dat er zich achter hen een paradijs uitstrekte, groter dan het grasperk waar hun 3 geiten op graasden, klopte wel, maar ze leken er niet mee begaan. De onbeweeglijkheid van hun bestaan verzekerde hun gelukzaligheid. Ze hadden een overtuiging die ongeveer evenveel waard was als die van ons die nog niet bestond. Maar elke overtuiging, hoe klein ook – zelfs al ziet of hoort men er niets van, zelfs al raakt ze kant nog wal -, volstaat toch om een beetje geluk te bestendigen.” 

181 of 182

Deze recente foto van Jos Tavernier stemt niet echt overeen met de voorgaande Suggpostkaart doch geeft ons een goed idee van de staat van sommige conventen nu.

In 2013 startte een volgende fase in het Begijnhof Ter Hoyen. Na 7 jaar stilte is er eindelijk opnieuw een werf opgestart. Zoals reeds hoger gesteld was het initieel  de bedoeling het ganse patrimonium in 10 aaneensluitende fasen te restaureren. Uiteindelijk is de eerste fase, de restauratie van 6 woningen en 1 convent, opgeleverd in 1995. Fase 2,3 en 4 volgden elkaar netjes op, zodat ca. de helft reeds is gerestaureerd en verkocht. Helaas was er geen verdere opvolging, en het dossier van fase 5 bleef in Brussel liggen. Eén van de redenen was de grootte van het dossier met zware financiële gevolgen voor de subsidieverstrekkers.

Daarom werd de 5de fase gesplitst. Dossier 5a en 5b werden goedgekeurd en daarvan werd 5b (herstel 3 woningen)  in aanbesteding gegeven. Daarna volgt 5a met nog eens 3 woningen en een convent. Alles wordt zeer getrouw gerestaureerd met behoud van alle belangrijke elementen. De gevels zullen in hun typische oxiderood beschildering met imitatie witsteen randblokken worden afgewerkt. De woningen krijgen hedendaags comfort. Er wordt geijverd voor behoud van het buitenschrijnwerk met mondgeblazen enkel glas wegens de zeer hoge erfgoedwaarde. Waar mogelijk wordt een binnenraam voorzien. De interieurs ondergaan eveneens een grondige renovatie met behoud van alle structuren, vloeren, binnendeuren, trappen en plafonds.

Serie 1 nr. 281 Oude vestingmuur van de XIIIde eeuw aan de samenvloeiing van de Windgatengracht in de Nederschelde

Serie 1 nr. 281 Oude vestingmuur van de XIIIde eeuw aan de samenvloeiing van de Windgatengracht in de Nederschelde

Van de oude vestingwal uit ca. 1300 resteren een hoektoren (Hoyetoren) en een stukje vestingmuur. In de zuidoostelijke hoek van het Klein Begijnhof, achter de toegangspoort tussen het Groothuis en de Sint-Godelievekapel, dicht bij de oever van de Nederschelde staan de restanten van een vestingtoren, de Hoyetoren. Circa 6 à 7  meter hoog, zwaar overgroeid, maar toch nog zichtbaar vanaf het wandelpad op de Achtervisserij. De toren maakte deel uit van een walmuur, aangelegd circa 1300, toen de stad Gent zich in zuidoostelijke richting uitbreidde langs de handelsweg van Brugge naar Keulen.

De Vijfwindgatenpoort samen met de Vijfwindgatenbrug – op de kruising van de huidige Lange Violettestraat en de Vijfwindgatenstraat – maakte deel uit van deze omwalling. Door de snel daarop volgende bouw (1378-84) van een nieuwe fortificatielijn – de Keizersvest met de Keizer- of Brusselsepoort en de Sint Lievenspoort – verloor de Vijfwindgatenwal ras zijn militaire betekenis en raakt hij eind 16de eeuw al in verval. In de 18de eeuw werd de ommanteling van Lediaanse zandsteen van de Hoyetoren weggehaald en gerecycleerd bij de restauratie van de begijnhofkerk.

281 oude vestingmuur

Deze recente foto van Jos Tavernier toont ons wat nu nog rest van die oude vestingtoren bij de Schelde bij het huis van de grootjuffer. De klimop die alles overwoekerde werd recent grotendeels verwijderd.

Wie interesse heeft in de resten van die stadsversterking langs het Klein Begijnhof kan terecht bij het epiloog van M.C. Laleman bij de studie van Hadewich Cailliau, “Soo gelukigh als een beggijn” Het begijnhof Onze-Lieve-Vrouw-Ter Hooie 1584-1792, verschenen in Verhandelingen der MGOG, XXI, 1995, p. 303-319, te ontlenen in  elke openbare bibliotheek .

© 2014 GENTBLOGT VZW

13 reacties »

  1. Reactie van Roland

    Ik denk dat men al ver boven de 500 pagina’s zitten en het blijft spannend van het begin tot het einde! Bedankt Michel en medewerkers.

  2. Reactie van Erwin Schoors

    Roland, ik kan het alleen maar bevestigen. Boeiende visuele vergelijkingen, leuke verhalen en insteken, actuele aanvullingen. Merci! Dat script mag naar de drukker! :-)

  3. Reactie van Frank Bombeke

    Ik deel de mening van Roland en Erwin. Het Sugg-verhaal hier op Gentblogt is een boek waard :-)

  4. Reactie van Frans

    De uitvaart van Marcella Van Hoecke, die al jaren elders verbleef en ook grootjuffer was geweest, verliep wel in de Begijnhofkerk. Die was voor deze historische gelegenheid en in aanwezigheid van de allerlaatste begijn (uit Kortrijk, intussen overleden) bijzonder verzorgd en versierd. Dat was toch wel een indrukwekkend moment: het einde van een acht eeuwen oude traditie. En zoals vele passages in Bulles Bleues, is de beschrijving van het Klein Begijnhof door Maeterlinck schitterend. Dat mag ook gezegd worden van de huidige aanpak: hoe “Klein” dit begijnhof ook is, het is een gigantisch monument om te restaureren en tot leven te brengen.

  5. Reactie van Jean Marie De Wulf

    Zoals elke week: dank u Arthur voor uw dynamische bijdrage in de bevordering van onze Gentse documentatie. Moest ge dit uitgeven, denk aan de kleine individuele bijdragen, na controle natuurlijk.

    • Reactie van jos tavernier

      Volgens mij hoeft dit niet te worden uitgegeven, alles staat in het Gentblogt- Archief, uitprinten kan dus altijd.
      Een boek uitgeven blijft in deze tijden altijd een groot risico.

  6. Reactie van Erik Missinne

    Als er een boek van komt, teken ik direct in.

  7. Reactie van Bénédicte

    Dank u voor de website!
    Ik woon in Rijsel en ik leer Nederlands. Ik kom elke maand in Gent, soms om weken met collega’s, anders voor mezelf. Gent is zo mooi!
    Als ik wandel in de stad, probeer ik nieuwe straten (of monumenten, of museum, of…) te zien. Dus artikelen over de postkarten zijn een goed hulp voor mij.
    Ik heb ook aan een boek gedacht…
    Wanneer schrijft u een artikel over sint-Niklaas?

  8. Reactie van Arthur De Decker

    In deel 57 komt de Sint-Niklaaskerk aan bod. Dus nog 12 nachtjes slapen en die Sint komt er aan…

  9. Reactie van Adrien Brysse

    Alle Handelingen van MGOG kan je vinden op http://ojs.ugent.be/ en de meeste MGOG Verhandelingen via Meercat. De bovengenoemde staat op http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/362/949/RUG01-000362949_2012_0001_AC.pdf.

  10. Reactie van Erik Dekeyser

    Een dikke proficiat aan Arthur en Jos.
    De huisjes worden verhuurd door Volkshaard waarvan sommigen nog steeds af te rekenen hebben met vochtproblemen. Daarenboven zijn ze slecht geïsoleerd (geen dubbel glas). Mijn zeer oude moeder kan haar oude zus niet gaan bezoeken omdat de straat (lees kasseien) te slecht ligt.

  11. Reactie van Matthias

    Deze blog vertelt het verhaal achter een persoonlijke queeste langsheen alle Vlaamse begijnhoven: http://begijnhovenqueeste.wordpress.com/

    Matthias

    • Reactie van Matthias

      Aanvulling op vorige post: het gaat hier niet om mijn eigen persoonlijke queeste, het is de blog van iemand anders.