Mong Rosseel: een interview (deel vier en slot)

vrijdag 9 december 2011 9u22 | Gudrun | 1 reactie
Trefwoorden: , , .

Omdat Mong afgelopen weekend zijn pensioen vierde, vond Gentblogt het aangewezen om nu het interview dat we eerder dit jaar afnamen, te publiceren.

En omdat hij weliswaar een spraakwaterval is, maar er toch een ongemeen boeiende mening op nahoudt, besloten we het interview integraal te publiceren.

Deel één, twee en drie kon u eerder al lezen hier op Gentblogt. Vandaag krijgt u deel vier en meteen ook het einde van dit lange gesprek. We wensen Mong dan ook ongelofelijk veel succes en vooral plezier met zijn pensioen.

Mong Rosseel

Vraag 4: Als je terugkijkt, waar ben je dan het meest trots op, of teleurgesteld in?

In feite, veertig jaar, dat kun je nauwelijks nog vatten. Ik ben zeer fier op de projecten in de Brugse Poort, ook al is mijn bijdrage daar relatief klein. Maar als ik zie wat er daar op die tien jaar gebeurd is, wat er daar uit voortkomt, dan denk ik: “Man man man, wat zijn wij daar toch goed bezig!”

We hebben een aantal voorstellingen gemaakt in de loop der jaren, waar ik echt fier op was. ‘Over de schreef’ was er zo een, ‘Honderd vijftig jaar België’ was er zo een. Echt slechte, sléchte voorstellingen, hey, ik weet niet of we dat ooit gemaakt hebben. Je hebt er natuurlijk een keer een betere, en een keer een mindere, maar er zijn een paar voorstellingen geweest waar ik trots op was. De laatste die ik nu gemaakt heb, was ‘Van pukkels en rimpels’. Dat is een monoloog, en dat doe ik dus helemaal alleen, en daar ben ik ook verschrikkelijk content mee. Iedere keer als ik hem speel, voel ik van “Het klikt, het werkt”. Ik krijg er enorm goeie reacties op, en dan ben ik daar wel fier op, zeker nu het mijn laatste voorstelling is, dat het gelukt is om daar weer iets van te maken. Zo zijn er nog geweest, voorstellingen waar van ik denk: “Allez jong…” Het feit dat die voorstelling rond globalisering met die grote olifant zeven jaar gelopen heeft… Ik krijg de vakbonden nu nog iedere keer over de vloer: “We willen dat dat doorgaat!”. En ik dan: “Nee, nee, het moet stoppen, ik voel dat, het moet stoppen.” Maar dingen die niét goed gegaan zijn, tsja, er zullen er wel geweest zijn. Bijvoorbeeld, hoe leuk en hoe mooi ik dat project ook vind, daar in de Brugse Poort, tegelijkertijd weet ik ook, uit alle telefoons die ik krijg… Vandaag ook weer, een mail om “Volle Pot” te gaan spelen. Ik speel “Volle Pot” al niet meer sinds september 2010, dus je antwoordt meteen: “Mensen, ik ben aan het afbouwen, eind dit jaar word ik vijfenzestig en ik speel alleen nog ‘Van pukkels en rimpels’ ” en dan komt een volgende mail: “Weet ge soms iets anders?” Dus, met andere woorden, je zit daar met een potentiële vraag die niemand momenteel invult. Er is heel veel vormingstheater bezig op amateurvlak: bij ons is Deborah Serrens al bezig aan haar derde productie die ze maakt met mensen uit de buurt. Eigenlijk is dat perfect theater zoals wij dat zouden maken, maar dat kan niet rondtrekken. Die mensen doen dat in feite op het niveau van amateurtheater, ze gaan dat vier, vijf keer spelen bij ons in de zaal, en dan is het gedaan. Mia Gryp in Antwerpen maakt schítterend theater, ik heb daar zelfs eens een jaar mogen meedoen met een voorstelling. Voorstellingen die zó schoon zijn, dat je zegt: “Maar dat is nu toch zonde, dat zou nu toch moeten óveral kunnen spelen!” maar dat gaat niet, want zij maakt voorstellingen met mensen… Er zitten daar oude mensen tussen, Fieneke is intussen gestorven, maar die was negentig op ‘t laatste, die deed nog mee! Op haar negenentachtigste stond die nog op het podium, maar je kan met dat mensje niet rondtrekken, dat gaat dus niet. Er is bij ons een groep jonge Turken geweest in een voorstelling over drugsgebruik: hetzelfde probleem! Die jongens werken allemaal, of ze gaan naar school, die kunnen niet rondtrekken. Maar op professioneel vlak bestaat dat op dit moment zo goed als niet meer. En dat vind ik jammer, dat vind ik wel spijtig, ja.

(lacht) Heb je nog vragen?

(lacht) Nee, ik denk dat ik er nu wel zowat door ben. Ik heb meer dan genoeg van je tijd gebruikt!

Goh ja, dat hoort erbij, hoor!
Ik ben al blij dat het niet ‘s avonds hoefde, want dat is moeilijk natuurlijk. Ik mis zelf veel van de dingen die ik zou willen zien. De revues en de cafés chantants, de dingen met de buurt, daar probeer ik zoveel mogelijk bij te zijn, maar dat lukt niet altijd. En met ouder te worden betert dat er natuurlijk niet op: ik zie er ‘s avonds soms vreselijk tegen op om nog naar Gent te rijden. Vroeger kon je me voor vanalles-en-nog-wat op de been krijgen, maar nu… Ik ben dan al gaan spelen, de donderdag heb ik sowieso vergadering, ‘s morgens bij De Vieze Gasten en ‘s avonds in Gent…

Ik vind het sowieso ongelofelijk wijs dat ik je mogen interviewen heb.

Ik vind dat geen probleem. Ik heb zoiets van: interviews, dat hoort er nu eenmaal bij. Ik heb dat altijd genomen, elke kans die je krijgt om nog eens iets te zeggen. Als je dit soort werk doet, dan mag je dat niet uit de weg gaan, integendeel. Ik vind dat ook goed voor mezelf. Dan lees ik dat achteraf nog eens, en dan denk ik bij mezelf: “Tiens, dit moet ik toch anders verwoorden in het vervolg”. Ik ben niet altijd even content. Neem nu dat interview in de Knack. Ik hàd het wel nagelezen, dat meisje (de interviewster van Knack, nvdr.) had me dat helemaal opgestuurd, maar dan lees je daar toch over, je ziet niet in waar een ander zal over struikelen. (Zie deel drie van het interview, waarin Mong het heeft over de reacties van de buurtwerking op zijn interview) Het is dan natuurlijk jammer als er net een nieuwe ploeg in het buurthuis is, die het wil aanpakken. Het is ook jammer, blijkbaar, omdat – daar had ik ook niet bij stilgestaan – men van de stad uit in het kader van de bezuinigingen nu net óók op de kap van die buurthuizen zit. En dat is een beetje dubbel. Ik heb daar ooit nog met de vorige schepen, Martine De Regge was dat, een discussie over gehad. Ze hadden toen tegen me gezegd: “Tsja, we hebben een doorlichting gedaan van het buurtwerk, en het is er zeer negatief uitgekomen”. Maar ik heb dan toch ook tegen haar gezegd: “Zo’n doorlichting, dat moet je toch ook eerst eens grondig bekijken! Want ik hoor die mensen vaak zeggen: “We mogen dat niet doen van de stad!” Je moet ook zien wat hun budget is, wat ze kunnen en mogen.” Als ik vind dat een buurthuis niet goed werkt, dan is dat omdat ze niet open zijn in het weekend of ‘s avonds. Maar als ze dat wél zouden doen, dan gaat dat de stad meer kosten dan dat het nu doet. Je kan dus eerst zorgen dat iets niet goed werkt, dan licht je het door, en dan zeg je dat het niet goed werkt. Hoe komt het dat het niet goed functioneert? Dat begint al bij de aanwerving. Als er bij ons mensen komen solliciteren om in de Brugse Poort te werken, dan is het eerste waar ze mee moeten akkoord zijn, is dat wij een soort van glijdende uurschalen hebben. Wij hebben geen werk van negen tot vijf.

Ja, dat was ook het probleem met de Wereldwinkels: op de gewone openingsuren ben ik óók aan het werk! Maar sinds de fairtradeproducten in de gewone supermarkten te vinden zijn, koop ik ze veel vaker.

De volgende stap is nu de verschuiving van de derde wereld naar hier: we hebben hier ook eerlijke producten. Als je ziet hoe sommige landbouwers de dag van vandaag hun producten onder de prijs moeten verkopen: dat klopt ook niet meer. Mensen staan daar nog altijd niet bij stil, maar landbouwer is een van de meest miskende beroepen bij ons. Er is vrijwel geen enkele boer die nog puur van zijn boerderij kan leven, ze moeten allemaal iets extra doen. Alle vrouwen hebben een job buiten de boerderij: die komen dan van hun werk, en die mogen dan nog een keer de koeien gaan melken. Daarom vind ik dat dat stilaan mag uitgebreid worden, ook volgens de ecologische voetafdruk. Dat is trouwens een structureel probleem bij de wereldwinkels: er zijn succesproducten zoals de koffie en de wijn, en dan zijn er andere producten die door omstandigheden het minder goed doen. Onze Palestijnse olijven, bijvoorbeeld, zijn niet altijd even goed, omdat ze door de boycot alleen al niet altijd op tijd hier geraken. De kloterij is dat de Palestijnen onze steun vandaag meer nodig hebben dan de Chileense wijnboeren en de Mexicaanse koffieboeren. Want die doen gouden zaken: de Chileense wijncoöperatieven waar de wereldwinkel aankoopt, hebben ook een afzetmarkt in Amerikaanse supermarkten die enorm is. En op een gegeven moment zit je dan met de vraag: “Ja maar, is dat dan nog wel nodig?” Vandaar dat ik vind dat het moet uitgebreid worden. We moeten kritisch blijven.

(lacht) En nu ben ik écht weg!

© 2011 GENTBLOGT VZW

Eén reactie op Mong Rosseel: een interview (deel vier en slot)

  1. Reactie van patricia

    Heel leuk om lezen, dank je Gudrun om dit allemaal uit te typen. En ook aan Mong natuurlijk om zo openhartig te zijn