Dwars door de Amerika’s: Verwarrende ontmoetingen in Centraal-Amerika
Arne Van Schoors is een Gentenaar, die gedurende vijf maanden van Zuid- naar Noord-Amerika trekt, van Patagonië naar Alaska. En wij mogen meelezen. Het vorige deel is hier te lezen.
Het kostte me meer dan 16.000 kilometer om Zuid-Amerika te doorkruisen, zeven landen en vijfenzeventig dagen om de zuiderlijke brok van het continent te verteren. Het leek alsof ik op de vlucht was voor iets, geen reiziger die mijn tempo wou delen om de eenzame momenten te ontwrichten. Vaak kreeg ik bedenkelijke blikken van andere reizigers bij het aanhoren van mijn reisplannen. Ze vermoeden dat mijn reistempo mij ervan weerhoudt om landen, culturen en mensen te begrijpen en misschien hebben ze wel gelijk, maar zolang reizen geen exacte wetenschap is blijf ik ontkennen. Ik woon al bijna drie maanden op de weg en het is mijn langwerpig en kronkelend huis geworden.
De Darian Gap tussen Colombia en Panama is een hindernis die ik niet over land kan bedwingen en ik neem het vliegtuig en sla daarbij Panama over, zonder noemenswaardige reden, het gebeurde enkele weken terug door enkele muisklikken en een negatieve beweging in mijn banksaldo in een gammel hostel in Bolivië. Ik heb er niet zoveel bij nagedacht. Zodus ben ik in Costa Rica, nog steeds onvoorbereid, ik laat mij leiden door het goed geluk en kijk wel waar ik uitkom. Ik vind geen enkele gastheer of –vrouw in de hoofdstad, San José. Costa Rica is duur, waarschijnlijk zitten de Amerikaanse toeristen er voor iets tussen. Ze zijn talrijk aanwezig. Ik kies de goedkoopste herberg en het eerste wat ik zie na het inchecken is een stevig in het vel zittende Amerikaan die bommetje doet in het zwembad. Het zou een wijze beslissing geweest zijn om mij terug om te draaien en andere oorden op te zoeken, maar de aanstaande duisternis lijkt nog minder aantrekkelijk in deze grauwe stad. Ik ga er het beste van maken en mijn cynisme en vooroordelen niet als reisgids gebruiken.
De leuze van het land is Pura Vida (het echte leven of vol van leven), maar je moet er wel een serieuze som geld voor op tafel leggen. Costa Rica heeft natuurlijk ook veel te bieden: regen– en wolkenwouden, impressionante vulkanen en hagelwitte stranden. Hoe mooi het ook is, dit land is te duur voor mij, dus besluit ik om economisch door het land te sluipen natuurlijk zonder te vergeten mijn ogen open te houden.
Mijn tocht naar het Noorden gaat verder via de Poás vulkaan die het laatst uitbarstte in 2009 en die tevens het epicentrum was van de aarbeving in hetzelfde jaar die aan tientallen mensen het leven kostte. Wanneer ik bovenaan de stomende krater sta, barst er een onweer los: wolkbreuken, bliksems en donderslagen die mij doen rillen en als mijn perceptie het ondertussen ook niet heeft begeven, voel ik de grond trillen. Hoe majestueus het gebeuren op deze locatie ook is, ik ben blij wanneer ik een bus zie die mijn veilig verderbrengt richting Playa Tamarindo. Daar waar de zon rijkelijk aanwezig is en het zeewater zo warm is dat het amper verfrissend is.
Ondertussen is het Semana Santa in Latijns-Amerika. In Costa Rica betekent dit dat er gedurende twee dagen geen alcohol mag verkocht worden. Samen met Paul, een Fransman stockeer ik een fles goede rum en wat bier voor de komende nachten. Mijn Franstalige kamergenoot is kapitein op een boot die tussen enkele eilanden voert in de Caraibische zee. Hij is amper vijfentwintig jaar en heeft zijn zeebrevet gehaald in Colombia. Hij brengt al enkele jaren door in deze contreien. Dit zijn de laatste weken, hij heeft een hoteljob gevonden in Ibiza en zal daar zijn toekomst verderzetten, tot er weer iets anders uit de bus komt. Hij is ondanks zijn jonge leeftijd al meer man dan ik nu ben, zijn onvervaardheid, zijn roekeloze levensstijl roepen jaloezie op, maar tevens dat leven zou nooit het mijne zijn. Zo goed het hem past als een versgetailleerd kostuum, zo ruim en onwennig ik het zou dragen.
Ik neem een doorroeste bus naar de grens met Nicaragua en ik kruis de Congo-rivier. Even verderop moet ik van bus wisselen in een stad genaamd Liberia. Deze Afrikaanse namen werken metaforisch op mijn reis zonder duidelijk plan op dit moment. Mijn enige houvast is Marcela, een vrouw die mij in Managua, de hoofdstad van Nicaragua verwacht. Aan de grens duikt er echter een probleem op, wanneer de douanier mij vraagt wat mijn verblijfadres is in Nicaragua, besef ik dat ik haar adres enkel in mijn mailbox heb. Ik blijf de douanier het antwoord schuldig en hij geeft mij mijn paspoort ongestempeld terug met de boodschap dat ik het land niet in mag zonder een verblijfadres. Ik vraag nog snel of ik ergens op het internet kan, maar in dit niemandsland is er nergens een internetverbinding. Na enkele ogenblikken van verbijstering, loop ik naar een winkeltje even verderop en vraag ik aan de uitbaatster of zij een adres kent, eender welk, in Managua, na lang nadenken schiet haar het adres te binnen van haar zus die in Managua woont. Ze pent het snel neer en enkele minuten later ben ik het die de douanier met verstomming achterlaat wanneer ik trots een adres kan voorleggen. Gelukkig stelt hij geen vragen over de manier waarop ik het adres heb bemachtigd en ik krijg mijn toegansticketje voor het land.
Wanneer ik in Managua toekom is het al nacht en ik besluit Marcela op dit ontieglijke uur niet lastig te vallen en check voor een nacht in een herberg. Hier ontmoet ik een Italiaan met de oerduitse naam Werner. Hij blijkt een schitterende kerel te zijn, gedurende de nacht en de volgende ochtend is hij non-stop aan het lachen. Zijn lach werkt aanstekelijk en hij heeft schitterende verhalen, over hoe hij liegt over zijn leeftijd en ondanks zijn rijpere, veertigjarige uiterlijk halstarig tegen iedereen blijft beweren dat hij achtentwintig jaar is. Hij vertelt mij over zijn tijd in Mexico en ik vind het spijtig dat ik hem waarschijnlijk niet meer zal zien. Hij reist in de andere richting.
Managua is de grootste stad van Nicaragua maar is een hoopje tristesse zonder enige structuur. Vele straten hebben geen namen, geen enkel huis heeft een huisnummer. Marcela laat mij via de telefoon weten dat ze in het geel en witte huis woont met twee verdiepingen in Calle Marginale in Villa Progreso. Taxichauffeurs spreken de hele tijd mensen aan om de weg te vragen in dit doolhof. Wanneer ik eindelijk op mijn bestemming ben, merk ik dat haar huis makkelijk te vinden is, ze heeft het enige huis in de straat met twee verdiepingen. De andere huizen tonen echter wel tekenen van mogelijke plannen op uitbreiding naar boven, gezien de metalen uitsteeksels bovenaan de muren. Dit is echter een arm land, na Haiti het armste van het continent, velen zullen deze uitbreiding nooit kunnen betalen.
Marcela ontvangt me met open armen. Als grote uitzondering op iedereen hier heeft ze een bleke huidskleur en lichtbruin haar. Ze is hoofdverantwoordelijke voor de musea van het land. Voor ik de kans krijg daar smalend over te doen, aangezien ik verwacht dat dit land geen te grote cultuur heeft, begint ze mij in te wijden in de geschiedenis van het land en leert ze mij over Ruben Dario en Carlos Fonseca. In haar huis hangt de FSLN-vlag van de beweging van de Sandinisten. Haar hart is duidelijk roodgekleurd. Ze is gescheiden en haar zoontje komt pas ‘s avonds terug van bij de vader. Dit geeft haar de kans om mij in de auto mee te nemen en mij dit land te leren kennen. Ik kan mij geen betere gids voorstellen dan Marcela. Ze is trots op dit land en kan natuurlijk wat vertellen over de rijke cultuur. Wanneer we door de stad rijden wordt mijn aandacht getrokken door een groot zwart silhouet van een Marlboro-man in de verte. Het is Augusto Sandino, de revolutionair die aan de bakermat van het vrije Nicaragua stond. Sandino streed lang tegen de Amerikaanse bemoeienissen en aanwezigheid in het land en werd een groot symbool voor anderen die tegen het imperialisme van de Verenigde Staten streden, zoals Che Guevara, Fidel Castro en Hugo Chavez.
Het is meer dan vijfendertig graden en wanneer we samen op het centrale plein van de stad komen, overvalt me een vreemd gevoel wanneer ik merk dat we hier de alleen zijn. Dit deel van de stad is totaal verlaten en de Catedra Vieja die het plein een beetje schaduw kan geven (ooit door een Belgische architect gebouwd), is een bouwval zonder deuren en vensters in 1972 door een aardbeving verwoest. Metaaldieven hebben daarnaast ook nog eens dit gebouw beginnen te ontmantelen. Marcela vertelt me dat Nicaragua geen geld heeft om deze kathedraal –de eerste in de westelijke hemisfeer in beton en staal- te renoveren. In plaats van de huizen terug op te bouwen, besloten de inwoners om aan de rand van de stand huizen en winkels te bouwen, zo komt het dat deze stad niet gecentraliseerd is, over een grote oppervlakte verspreid is en het centrum doods verlaten is.
Ze voert me verder naar Puerto Allende, die gewoon weggespoeld is door een overstroming. Enkele palen en restanten steken nog boven het water uit, maar de haven is verzwolgen door het meer. Een ander meer met schitterende natuur ligt erbij als een stort met hoge afsluitingen met prikkeldraad bovenaan. Even verderop vind je een boom die uitgehold is door een man met een lange grijze baard die in primitieve omstandigheden leeft en van deze plataan zijn huis heeft gemaakt. Ik krijg koude rillingen bij deze apocalyptische stad die getekend is door zijn armoede en een aardbeving die de hele stad in puin legde. Maar toch boeit deze stad mij aan door zijn geschiedenis, karakter en authenticiteit.
‘s Avonds toont Marcela mij een film over de Nicaraguaanse revolutie en een documentaire over de aardbeving in 1972 die het leven kostte aan meer dan vijfduizend mensen. Ik besef dat ik in een interessant land ben waar ik zo weinig over wist, een land dat me nu des te meer aantrekt. Ik beslis langer te blijven en enkele plaatsen rond Managua te bezoeken.
Dat zorgt ervoor om mijn eerder plan om naar Guatemala te reizen wel moet schrappen.
Mijn nachten breng ik door in een hangmat in de patio, met voldoende deet kan ik de muggen amper van me af houden. Ondertussen is de kleine Xabier terug herenigd met zijn moeder. Samen gaan we dertig kilometer verderop naar het meer in Catalina. De vierjarige trekt stevig zijn streng, het meer dat in de vallei ligt is te bereiken via een bijna onbewandelbaar pad, maar hij laat zich niet kennen. Met zijn minirugzakje en zijn mooi gestreken hemdje lijkt hij op weg naar school. Hij is erop gebrand niet gedragen te worden, wat tot vele valpartijen leidt en enkele schrammen, maar hij wil zwemmen in het meer en dat doel maakt hem onbreekbaar. Onderweg kruisen we het pad van vele Nica’s en Nico’s die terugkeren van het meer. We zijn laat vertrokken en we moeten ons haasten om voor zonsondergang aan het meer te geraken. De mannen die ons kruisen hebben allemaal grote machetes, maar ze groeten ons vriendelijk en kijken met bewondering naar het kleine schepsel dat met de kin vooruit het onherbergzame pad bedwingt. Wanneer ik naar het nut van de machetes vraag, moet Marcela mij het antwoord schuldig blijven. Even wordt het link, wanneer enkele dronken jongeren met machetes ons de weg blokkeren en weigeren ons te laten passeren. Alle drie hebben we geen getaande huid en in hun ogen zijn we gringo’s, toeristen die ze hier niet vaak zien. Ik probeer ze tot kalmte aan te manen en na enkele minuten en enkele vulgaire termen die naar ons hoofd geslingerd worden wordt ons de doorgang verleend. Verderop passeert een man die zwaar aan het bloeden is, hij weigert onze hulp. Zowel Marcela als ik voelen ons onveilig maar we weigeren het te tonen in het bijzijn van Xabier. Eens aangekomen aan het meer is onze angst grotendeels verdwenen en ik ga met de vierjarige het water in, hij hangt rond mijn nek wanneer het water de diep wordt en hij spartelt van geluk. Wanneer de zon compleet ondergaat nemen we veilgheidshalve een taxi terug om het lot niet verder uit te dagen.
Vooraleer ik Nicaragua verlaat, bezoek ik Granada, een mooie historische stad die in niets te vergelijken valt met de rommelige hoofdstad: propere straten en gebouwen die onder de schitterende zon stralen in hun pracht. De laatste nacht praten Marcela en ik de nacht door met de lokale drank Flor de Caña. Rond vier uur ‘s nachts voert ze mij naar het busstation. Ik reis na een twee dagen durende trip via Honduras, El Salvador en Guatemala door naar Mexico en meerbepaald naar de staat Chiapas waar ik mijn tenten wil opslaan in San Cristobal de las Casas, de bakermat van het Zapatisme.
Enkele dagen na mijn vertrek uit Nicaragua, stuurt Marcela mij het volgende bericht: “Xabier vraagt naar je, ik vertelde dat je verder op reis gaat, hij stuurt je een grote blauwe ballon als transportmiddel.â€
© 2012 GENTBLOGT VZW
Guatemala overslaan? Je mist dan echt wel een prachtig land, dat goedkoop à l’improviste te bereizen is, en waar ontzettend veel mooie dingen te zien zijn!
je schrijft heel mooi Arne!uit je verhalen blijkt toch dat de ontmoeting met mensen vooral van belang is. Heb je niet het verlangen het iets rustiger aan te doen? Het leven is al zo gejaagd…Reizen associeer ik vooral met ontspanning,maar jij zal dit wellicht op je eigen manier positief ervaren!vele groetjes (ondertussen voor de tweede keer mama)
Alweer een plezier om je verslag te lezen! Heb je al een uitgever? x – an.
…een grote blauwe ballon als transportmiddel :) Houd je goed. Geniet van de boeiende mensen rondom je, al zijn die ontmoetingen wat langer dan voorzien. Xx Danielle.
Arnooooooooooooooo!!!!
zalig!!! Lezen, ruiken, proeven,…alles in 1. Wanneer kom je naar huis? snif