Albert Sugg en de Belle Epoque in Gent: Série 1 (45) Kantwerk en folklore

vrijdag 28 februari 2014 12u17 | Arthur De Decker | 1 reactie
Trefwoorden: , , .

Deze week bespreekt  Arthur De Decker enkele postkaarten uit de serie 1 van Albert Sugg die wel verkocht werden als betrekking hebbend op Gent, maar er nog weinig uitstaans mee hadden. Het is tevens niet te achterhalen waar deze foto’s juist werden genomen en dus worden deze keer geen recente foto’s van Jos Tavernier bijgevoegd. Mocht een lezer echter alsnog de exacte locatie kunnen aanwijzigen dan zou Jos desnoods dit wel nog kunnen gaan fotograferen. De vorige delen kunt u terug vinden in het archief van Gentblogt.

Serie 1 nr. 66 Kantwerksters te Overmere

Serie 1 nr. 66 Kantwerksters te Overmere

Met deze Suggkaart, verstuurd in 1901, belanden we  buiten Gent want Sugg vermeldt zelf dat het een tafereel in Overmere is. Dit landbouwdorp op 17 km van  Gent is vooral bekend omwille van het Donkmeer en is sedert 1977 gefusioneerd met Berlare. Naar de reden waarom Sugg deze kaart opnam in de serie 1 over Gent hebben we het raden. Uit de Dubbele Wegwijzer der Stad Gent en der Provincie Oost-Vlaanderen van 1908 weten we wel dat er toen in Overmere twee kantenfabrikanten waren: V. Maes en M. Vande Velde. Deze laatste was tegelijk ook kantenkoopman. Toen waren er volgens diezelfde Wegwijzer in Gent ook nog 18 kantenkoopmans. Deze en volgende kaarten geven mij  de gelegenheid om enige duiding te geven over dit kunstambacht dat in Gent in de 14de eeuw werd uitgeoefend door sconewerksterigghes en later door spelwerksters of kantwerksters.

Het vervaardigen van kantwerk is een vrouwelijk kunstambacht dat in Vlaanderen een eeuwenlange evolutie doorgemaakt heeft.  Vanaf de 16 de eeuw heeft de kantproductie en de kennis erover zich vanuit Vlaanderen verspreid  over Europa en de wereld.  In Vlaanderen ontstonden verschillende technieken met typische kenmerken die erg van elkaar verschillen en die een eigen ontwikkeling gekend hebben. Reeds vanaf het ontstaan in de 16de eeuw kan men spreken van twee kantsoorten: de klos- en de naaldkant. De kloskant wordt gemaakt op een kantkussen met draad en klosjes, de techniek vond zijn oorsprong in het passementwerk.

De naaldkant vond zijn oorsprong in het borduurwerk en wordt gemaakt met naald en draad.  Oorspronkelijk bracht men meer lichtheid in het werk door draden uit de stof te trekken. Zo ontstond een stramien waarrond gewerkt werd met festonsteken.  Later werkte men op een stramien los van de stof. Men kreeg een werkstuk dat enkel gemaakt werd met naald en draad. Zie Wikipedia voor meer.

Van bij het ontstaan waren de Zuidelijke Nederlanden toonaangevend voor de productie van kloskant.  In de 17de eeuw sprak men in hoofdzaak van Vlaanderse kant, en in het begin van de 18de eeuw ontstond een toenemende specialisatie met de opkomst van verschillende kantgenres.  De types werden genoemd naar de stad waar ze het meest geproduceerd werden, zo  ontstond  de Mechelse, Brusselse, de Binchekant en de Valenciennes.  In de loop van de 17de en 18de eeuw drukt  de kantnijverheid een zware stempel op de mode en kent een ware hoogbloei. De Vlaamse kanten waren zeer gegeerd door de adel en de clerus.  In de 19de eeuw zorgde de opkomst van de machinale tule en de machinale kantproductie voor zware concurrentie.

Overal in Vlaanderen ontstonden kantsoorten die gemaakt werden door werksters geconcentreerd rond steden en gemeenten als Brugge, Aalst, Geraardsbergen, Beveren, Turnhout, Sint-Truiden en Lier. De naaldkantproductie was geconcentreerd in het Waasland. De kennis en vaardigheid werd overgedragen van generatie tot generatie via overlevering van moeder op dochter en in latere fase via onderwijs in scholen van kloosters.

In 1856 telde  onze provincie niet minder dan 465 leerwerkplaatsen, ook ouvriers  genoemd, met 19.784 leerlingen waar enkel kantklossen en de catechismus op het leerprgramma stonden. Daarvan worden er 310 bestuurd door particulieren, 85 door religieuze gemeenschappen, 34 door priesters, 18 door gemeentebesturen, 10 door weldadigheidsbureaus en 8 door gemeenteonderwijzers. Deze besturen bekommeren zich weinig om het lot en de toekomst van de meisjes. In de meeste scholen zijn de kinderen ingedeeld in twee groepen: leermeisjes die niets verdienen en gevormde leerlingen die een gering stukloon ontvangen. De jonge meisjes werden in feite gebruikt als goedkope arbeidskrachten ten voordele van fabrikanten en koopvrouwen.  Ca. 20% van de meisjes tussen 5 en 12 jaar waren werkzaam  in een kantwerkschool. In veel van deze scholen ontbrak het onderwijs volledig: er werd enkel gewerkt. In veel van deze gestichten waren de gezondheidsvoorwaarden bovendien gebrekkig. De kantwerkscholen waren haarden van besmetting  waar zich dikwijls tyfus- en pokkenepidemieën ontwikkelen, omdat de kinderen geen vaccinatiebewijs moesten voorleggen, bewijs dat wel vereist wordt bij  opneming in de gewone scholen. August De Winne schreef in 1904 in het boek “Door arm Vlaanderen” het volgende:

Reeds in 1843 maakten de geneeskundige kommissiën van Lier en van Turnhout kenbaar, dat de kantwerksters dezer beide steden, door de slechte werkvoorwaarden, vatbaar waren voor eene reeks ziekten, waarvan zij de volgende opsomden:

1° Afwijking en kromte der wervelkolom, voortkomende van de gebogene houding van te jonge werksters;
2° Witte vloed, veroorzaakt door het zittend leven, de lange nachtwaken, het gebruik van voetwarmers en van koffie, het onvoldoende voedsel;
3° Bleekzucht, als gevolg van het gemis aan beweging, het vroegtijdig werk in smalle, vochtige en onreine lokalen, waar in den winter de lucht bijna nooit ververscht wordt, hetgene toelaat op de verwarming te sparen;
4° Kliergezwellen, (zelfde oorzaken) vatbaar makend voor tering en voor kropziekte;
5° Tering, voortkomende van ontaarding van het lichaam, misvorming der borstholte en gebrek aan beweging;
6° Bijzichtigheid, voortgebracht door het lang werken bij lamplicht; deze kwaal, zegde het geneeskundig verslag, ontaardt dikwerf in zwarte staar, in klierachtige oogziekten of soms in hersenontsteking.

De geneesheeren van Lier en van Turnhout, door M. Verhaegen geraadpleegd, hebben verklaard dat de gezondheidstoestand van beide steden nu (1904) niet beter is dan in 1843. Een hunner voegde er bij dat de kantwerksters slechte zoogmoeders zijn; bijna allen kweeken de kinderen met de zuigflesch. Ook bedraagt de kindersterfte 50%!

Uit de genoemde enquête van Pierre Verhaegen  bleek dat de kantwerksters gemiddeld 1 tot 1,5 frank verdienden voor 12 tot 14 uur werk. De opbrengst daarvan ging naar de enkele fabrikanten in de grote centra, naar de luxe- magazijnen en,voor een flink deel, naar de opdrachtgevers van de kantwerksters, de nonnenkloosters en de factoren. Die streken 25 tot 35 % op van de kostprijs en gaven aan hun werksters een ellendig loon, soms in natura betaald. Want zij konden rekenen op de nood van vrouwen die het spellewerk nodig hadden om hun ontoereikend gezinsbudget wat bij te werken. Deze roof op de arbeid begon al in de kantscholen waar de meisjes werden opgeleid tot dienstbaarheid aan een luxe-industrie die hen alleen meer armer maakte.

Zo is het kantwerk de meest brutale vorm van vrouwenuitbuiting in de 19de eeuw. In de crisisjaren was de kant een zegen geweest voor vele plattelandsgezinnen. In de Belle Epoque was alle poëzie verdwenen. De proletarisering veranderde de zegen in een vloek. Laat u dus niet misleiden door de idyllische postkaarten van Sugg over dit onderwerp.

Serie 1 nr. 219 Vlaamse kantwerkster II

Serie 1 nr. 219 Vlaamse kantwerkster II

Ook van deze postkaart kon niet achterhaald worden waar de foto werd genomen. Het staat vast dat in Gent heel wat kant werd geproduceerd, dus is het goed mogelijk dat dit tafereel zich ergens in  Gent afspeelt. In de Wegwijzer der stad Gent van 1860 vinden we blz 405-406 in Gent: 33 kantenkoopmans, 32 handelaars in Geeraardsbergsche kant, 10 handelaars in Brusselsche applicatie, 5 magazijnen van zwarte kant, 4 van Geeraerdbergsche kant, 2 gebreveteerd in Gentsche zwarte kant, 7 magazijnen van Tullen kant en 4 kantwasschers. Sommige handelaars worden in twee of meer groepen vermeld.

De meeste van de vermelde “koopmans” waren vrouwen. Volgens het “Exposé de la situation du Royaume”  waren er in 1860 in ons land 130.000 kantwerksters. De voornaamste centra waren Ieper , Kortrijk, Brugge, Gent, Menen en Aalst. De jaarlijkse productie had toen een waarde van ca. 50 miljoen frank. En de uitvoer bedroeg 3.775.000 Fr. Hiervan ging ongeveer 54% naar Frankrijk, 25% naar Pruisen en 15% naar Engeland. Korte tijd later zou het aantal kantwerksters drastisch beginnen dalen: volgens de telling van 1890 waren er in ons land nog 48.449 kantwerksters, waarvan 15.597 werkzaam in Oost-Vlaanderen en daarvan 2.123 in het arrondissement Gent. Zij vormden toen  de meerderheid van de huisarbeiders. In sommige streken van West- en Oost-Vlaanderen hanteerden bijna alle vrouwen het klossen. Op de zomerdagen zag men ze overal in de dorpen buiten bezig.

De laatste kantwerkscholen verdwenen in 1914 door de wet op de leerplicht.

Serie  1 N 220 Vlaamse kantwerkster  III

Serie 1 nr. 220 Vlaamse kantwerkster III

Sugg verkocht dezelfde postkaart als hierboven ook  met als bijschrift “Bruges-Dentellière  flamande. Serie 11 N 122”. Ook van deze mooie kaart heb ik dus nog niet kunnen achterhalen waar de foto juist werd genomen.

De kantnijverheid bleef in Vlaanderen bestaan tot aan de tweede wereldoorlog, daarna werd het kantonderricht nog in enkele kloosterscholen verder gezet.  Tot in 1948 werden in Brugge regentessen in kant opgeleid, maar de afdeling  werd daarna stopgezet.  In de jaren 60 van de vorige eeuw ontstond een stroming waarbij de kant werd losgemaakt van het produceren van gebruiksvoorwerpen.

Voor de wereldtentoonstelling van 1958 werd een Nationale Commissie voor Kunstambacht opgericht.  De kant wordt vanaf dan opgenomen in de sfeer van het kunstambacht.  Op het einde van de jaren zestig kwam met de opkomst van de Flowerpower een vernieuwde aandacht voor het ambachtelijke.  Bijna in iedere stad of gemeente werden opnieuw kantcursussen ingericht voor geïnteresseerden die zich wilden bekwamen in de kunst van het maken van de verschillende kantdisciplines.

Binnen het kunstonderwijs werden de afdeling ‘Kantkunst’ ingericht en verschillende academies in Vlaanderen organiseerden deze kunstrichting .  Ook in het Onderwijs voor Sociale Promotie, later Centra voor Volwassenen Onderwijs , werden  dag- en avondcursussen in kantklossen en naaldkanten ingericht.  Dat was het geval in Antwerpen, Brugge, Gent, Genk en Mechelen.

220 Drongen 002

Duizenden vrouwen en ook mannen beoefenen nog steeds gepassioneerd dit kunstambacht. Dit wordt soms gedemonstreerd op kunst- en folkloremarkten zoals hier te zien op een  foto door mij genomen in Drongen in 2012.

In de Kunstscholen werd de weg naar de hedendaagse kantkunst ingeslagen.  In kunstacademies werd geëxperimenteerd met nieuwe materialen en uitdrukkingsvormen.  De kantkunst evolueerde er naar monumentale en beeldende kunst.  De techniek met vaste regels van de traditionele kanten werd doorbroken en werd gebruikt in functie van de vormgeving.

In augustus 1998 werd in  Gent het 8ste Wereldkantcongres van OIDFA (Organisation Internationale de la Dentelle au Fuseau et à l’Aiguille) georganiseerd, waaraan meer dan 1000 kantwerksters vanuit heel de wereld deelnamen.  In de periode van de voorbereiding van het congres  ontstond een nieuwe Vlaamse kantvereniging namelijk de ‘Hoge raad voor kant in Vlaanderen’ waarvan de naam later werd afgekort tot Kant in Vlaanderen vzw (KiV).

Serie 1 nr. 227 Kermissouvenir

Serie 1 nr. 227 Kermissouvenir

Ook van deze Suggkaart, verstuurd in 1902, is nog niet achterhaald waar de foto werd genomen noch wie er hiervoor poseerde. We zien een muziekensemble bestaande uit drie vrouwen en een man, waarvan twee met een gitaar, één met een tamboerijn en één met een accordeon. De klederdracht doet vermoeden dat het om een zigeunerorkest gaat. Door het bijschrift weten we dat deze groep blijkbaar optrad tijdens een kermis. Deze folkloristische groep zorgde mogelijks voor spektakel in de rand van de jaarlijkse Halfvastenfoor op het Sint-Pietersplein. Het was tijdens La Belle Epoque eens iets anders dan de  concerten op de kiosken aan de Korenmarkt, de Kouter, de dierentuin, het Casino, het Citadelpark of de rondtrekkende straatorgels die klassieke muziek vertolkten, vermengd met populaire deuntjes.

© 2014 GENTBLOGT VZW

Eén reactie op Albert Sugg en de Belle Epoque in Gent: Série 1 (45) Kantwerk en folklore

  1. Reactie van BvdB

    Die zigeuners liepen hier dus meer dan honderd jaar geleden ook al rond …