Albert Sugg en de Belle Epoque in Gent: Série 1 (56) Kerk Klein Begijnhof O.L.V. Ter Hoye I
In de vorige aflevering, nr. 55 van deze wekelijkse serie waar al de Serie 1 Suggkaarten over Gent tijdens La Belle Epoque systematisch worden besproken en vergeleken met de huidige situatie, vertelde Arthur De Decker reeds in het kort de geschiedenis van het Klein Begijnhof in de Lange Violettestraat. Deze week focussen we op de Onze Lieve Vrouw Presentatiekerk binnen dat eeuwenoude begijnhof en  Jos Tavernier zorgde terug voor de actuele foto’s. De vorige delen zijn consulteerbaar in het archief.
Deze postkaart werd op 14-4-1901 uit Gent naar een madam in Brussel verstuurd met de volgende boodschap: “Bien arrivé à Gand à 10 h. Le train était bondé. J’ai du faire le voyage debout dans un couloir. Celà manquait de charme. Amitié.†Blijkbaar was het openbaar vervoer ook toen reeds bij momenten overbezet. Waarom echter voor deze boodschap een zicht op de begijnhofkerk werd gebruikt blijft een raadsel.
Sugg geeft als bijschrift “une prise de voile†wat in het Nederlands “een steding†of “een steedsel†is. Men werd namelijk niet ineens begijn door de poort van het begijnhof binnen te stappen. De intrede en de aanvaarding in het begijnhof gebeurde in drie fasen: het postulaat, het kleedsel en het steedsel. Tijdens die periodes moest  de aspirant begijn zeker worden  van haar roeping, vertrouwd gemaakt met het begijnenleven, de meesteressen overtuigen van haar goede wil en bekwaamheid en ook bewijzen dat ze zelfstandig kon leven en voor haar uitgaven instaan. Pas daarna werd de juffrouw feestelijk in de gemeenschap opgenomen Er werd bij elk fase een som gevraagd en het feest bij die plechtigheden was op kosten van de nieuwe begijn. Enkel maagden of weduwen konden begijn worden.
De eerste fase, het postulaat duurde één jaar en na de eerste 14 “bruidsdagen†droeg de postulante een zwart “weirlijk†habijt. Na het postulaat begon de tweede fase, het noviciaat, dat ook 1 jaar duurde en aanving door het “kleedselâ€. De kleedselceremonie bestond er uit aan de conventmeesteres en de conventbegijnen toestemming te vragen om gekleed te mogen worden met het begijnenkleed. Ook de pastoor moest akkoord gaan. Het kleedsel vond plaats in het convent in aanwezigheid van alle begijnen en nadien ging de postulante naar de kerk met de “vout†en de kroon op voor de plechtige ceremonie.
Na het noviciaat was de “bruid†klaar voor het “steedselâ€. Ook het steedsel bestond uit twee plechtigheden: één bij de grootjuffrouw en één in de kerk. De novice kwam met zwart voorschoot, zwarte handschoenen en caproen bij de grootjuffrouw die haar de geloften van gehoorzaamheid, kuisheid en armoede of soberheid in herinnering bracht. Deze geloften waren tijdelijk maar wel absoluut: bij een overtreding werd men onmiddellijk en voorgoed uit het begijnhof gezet. Verder wees de grootmeesteres er op dat het begijntje pas na vier jaar recht kreeg op bijstand van de infirmerie en de armentafel van het begijnhof. Enkele dagen later werd de mis voor de gestede begijn opgedragen in de begijnhofkerk desgevallend in aanwezigheid van de ouders. Na de Heilige Mis keerde men terug naar het convent en was de novice waardig gesteed en kon de derde fase aanvangen: het leven als begijn. Het is blijkbaar dit moment dat de Suggkaart weergeeft.
Zoals in de vorige aflevering reeds gezegd wonen er momenteel geen begijnen meer in het begijnhof. Het laatste begijntje heeft het hof verlaten in 2002. Sedert 1801 kreeg deze kerk het statuut van parochiekerk. Nu zijn er nog slechts weekendvieringen op zaterdag om 16.30u om de twee weken voor de parochianen: de begijnhofbewoners.
De huidige kerk is merkwaardig door haar statige monumentale voorgevel en het slanke torentje met peerspits achter het koor. Er stond hier niet altijd zulke schone kerk. In 1262 werd slechts een kapel gebouwd. Deze werd weldra vervangen door een kerk, zeer ontrouw voorgesteld op het zogenaamde plan van Gent van 1534, waar ze afgebeeld staat zonder absis noch koor, alleen voorzien van 4 vensters. Ze wordt trouwer voorgesteld bij Sanderus en Braun, met zijbeuken en torentje. Dit strookt meer met de werkelijkheid want er bestaan 14de eeuwse archiefstukken waar sprake van stichtingen van missen “in de voorkoor†wat het bestaan van een abscis en zijbeuken bewijst.
Die oorspronkelijke kerk onderging in de loop der eeuwen veel wijzigingen, tot omstreeks 1650 beslist werd een nieuwe kerk te bouwen. Een eerste bouwcampagne liep van 1657 tot 1671. De voltooiing werd hernomen in 1715 en eindigde in 172O met de bouw van de huidige barokke voorgevel. Deze imposante voorgevel, zoals hierboven en verder te zien op de foto’s van Jos Tavernier, heeft een centraal monumentaal portaal van hardsteen met in de nis boven de poort een zittend Mariabeeld met kind. Links en rechts in nissen in hardsteen staan de beelden van Sint-Aya en Sint-Godelieve. De gevel wordt bekroond door een fronton met een kruisbeeld tussen twee siervazen en een gedateerde cartouche tussen koperen siervazen met vlammen.
Deze Suggpostkaart werd verstuurd in 1902 en geeft ons een zicht op de achterkant van het Klein Begijnhof gezien van uit het zuid-oosten van op de Achtervisserij aan de Nederschelde,  met centraal de begijnhofkerk met achteraan het kleine klokketorentje met elegante peerspits dat tegen het koor aangebouwd is. Rechts daarvan ziet men nog net de dubbel ingesnoerde peerspits boven op de octogonale bekroning van de barokke klokkentoren uit 1643-1653 van de aanpalende abdij van Nieuwenbosch.
Nu nog is het “klein begijnhofâ€, naar verluidt gesticht in 1234, een typisch ommuurd stadsbegijnhof, met een lange omheiningmuur aan o.a. de Nederschelde. Links zien we tussen het groen de vestingtoren, de aloude Hoye Toren,  waar over we het reeds hadden in deel 55. Rechts daarvan staat het Groothuis of het huis der Grootjuffer gebouwd in 1738, dat uitgeeft op de Schelde. Daar achter ligt de tuin van de grootjuffer en de bleekweiden.
Op deze Suggkaart, verstuurd in 1909, zien we het heldere interieur met in het schip tal van barokke sierelementen, rijke consoles en casementen. Het hoogaltaar werd gemaakt door Walram de Croock in 1671 dat o.a. bestaat uit een tabernakel waarboven de H. Begga troont omgeven door zes engelen in hout gesneden. Boven het hoogaltaar hangt een schilderij van Gaspard De Craeyer (1584-1669) (Onze Lieve Vrouw met vier vereerders) en in de linker zijbeuk, niet te zien op deze kaart, het beroemde veelluik van Lucas II Horenbout (ca.1560-1626) (De Fontein des Levens). Alleen al voor dit meesterwerk uit ca. 1585-93, geïnspireerd op het Lam Godsaltaar, is een bezoek aan deze kerk de moeite waard. De preekstoel en de orgelkast zijn gesculpteerd door Jan Baptist van Heldenbergh (1651-1734). Het orgel was waarschijnlijk oorspronkelijk een schenking van grootjuffer Dansaert van wie het wapenschild op het doksaal is aangebracht. Het werd in 1905 vervangen door een minderwaardig instrument gebouwd door Jos Stevens uit Duffel.
Jos Tavernier nam deze recente foto van de begijnhofkerk  tijdens een dienst, waarvoor dank. Ingevolge het dalend aantal gelovigen en priesterroepingen zijn er aanpassingen nodig. Naarmate het aantal kerkgangers terugloopt staan de kerken vaker leeg. De vraag stelt zich of die parochiekerken verder moeten voorbehouden blijven voor de eredienst en of er voor die gebouwen geen andere functies mogelijk zijn. Over dit onderwerp organiseert het STAM tot 12 oktober 2014 de tentoonstelling “46 Gentse parochiekerken om over na te denken†als 3de aflevering van de reeks “Stad voor morgenâ€.
Op deze Suggkaart verlaten de begijntjes in vol ornaat de zoveelste kerkdienst die week. Let ook op het op zijn zondags uitgedoste kind. Dit herinnert er ons aan dat de begijnhofkerk voor iedereen toegankelijk was en is. In 1954 gaf het Gentse stadsbestuur een vertaling uit van “Gand et ses Béguinages†dat Marcel Wyseur (1886-1950)  schreef in 1914 en waaruit ik het volgende fragment citeer:
Op de spichtige klokkentoren heeft het geklept voor de vespers en nog brommen de diepe tonen van het brons achter de stenen luifels, wanneer reeds, met kleine passen, de vrome begijntjes naar de kerk met het brede portaal trippelen. Sommige onder hen zijn al oud. De winter van het leven heeft reeds hun voorhoofd gezoend, dat zij naar de grond buigen, alsof zij nu al door de aarde werden geroepen, en hun fijn-linnen kap verbergt nauwelijks de diepe rimpels in hun verdoft gelaat. De andere, nog jong, bewaren in ’t diepste blauw hunner ogen de maagdelijke blik van hun bloeiende jeugd; zij zijn haastiger dan hun oudere zusters en spoeden zich voor de getijden, die op hen wachten. Bij allen treft dat onbepaalbaar serene, dat de engelachtige zoetheid van onstoffelijke verwijderde dingen oproept…
Uit de oudste oorkonden over de Gentse begijnhoven uit de jaren 1300 blijkt dat zware overtredingen van de begijnenregels bestraft werden met geseling in aanwezigheid van alle bijeengeroepen bewoonsters van het begijnhof. Een spoor daarvan zou nog voortleven in de volkse zegswijze: “er is zeker een begijn te geselenâ€, die men te horen krijgt wanneer klokgelui een onvoorziene gebeurtenis aankondigt. Andere bronnen vertellen dat een begijn bij zware schuld soms moest “de roede dragenâ€.
Dit was met een roede in de hand van deur tot deur gaan vergiffenis vragen voor de ergernis die men door de overtreding gegeven had en zich dan telkens met de roede een kastijding door de meesteres van het huis laten toedienen. Bij zwaardere schuld werd soms het schuldig begijntje veroordeeld om “op het rad te gaanâ€, d.w.z. om tijdens de goddelijke diensten in de kerk op een verhoog te pronk gesteld te worden. De allerzwaarste straf was de definitieve verbanning uit het begijnhof. Bij misdrijven tegen de eerbaarheid werden de begijnen in het openbaar op het hof gegeseld.
Deze Suggkaart deelt mee dat de begijnhofkerk dateert van 1720. De kerk werd inderdaad in 1720 voltooid door Grootjuffer Isabella van Hoorebeke. Daarbij hoort volgende anekdote. Vanaf 1658 werd een geheel nieuwe kerk opgericht. In een eerste fase werden een absis, een driebeukig schip en een koortoren gebouwd in een late renaissancestijl. In de periode 1715-1720 werd het schip door de voornoemde  Grootjuffer verlengd met vier traveeën en voorzien van een monumentale witstenen westgevel in classicerende barok. De Grootjuffer was immers van oordeel dat de renaissance had uitgedaan en sinds 1700 de barokstijl in Gent volop in zwang was. Zij veroordeelde dus het primitief plan van 1658 en liet het vervangen door een modern barok plan.
Deze verandering viel niet in de smaak van de toenmalige commissie van monumenten die bestond uit geestelijken. Deze waren van oordeel dat de uitvoering van het nieuw ontwerp “gans difforme wesen aen het voorgaende consept, teenemael inegael aen het deel van deselve kercke als nu staende, het gheheele batiment soude mismaeckt ende bedorven zijn.†Maar tevergeefs, grootjuffer van Hoorebeke was een koppige tante die “sonder participatie van raedt ende toestemmynghe†voet bij stuk hield en alle bedreigingen naast zich neer legde. De gevel werd opgetrokken volgens “den smaak van den tijd†en voleindigd in 1720. Dit is dus de reden waarom de gevel een rijk stuk architectuur in barokstijl is, gans verschillend van de eenvoudige renaissance zijgevels.
Architectuurgidsen stellen nu dat deze kerk, waarvan hier een  recente foto van Jos Tavernier, kan gerekend worden tot de hoogtepunten van de Gentse kerkelijke barok.
Op deze eveneens recente foto van Jos Tavernier is de reeds vernoemde peerspits boven op de klokkentoren van de begijnhofkerk beter te zien. Dit is de kleine toren achter het koor die (terecht) volgens de Suggkaart dateert van 1658.
© 2014 GENTBLOGT VZW
Opnieuw een prachtige bijdrage en weer van alles bijgeleerd.