Albert Sugg en de Belle Epoque in Gent: Série 1 (62) De Kulders

vrijdag 27 juni 2014 14u29 | Arthur De Decker (tekst), Jos Tavernier (beeld) | 6 reacties
Trefwoorden: , .

Volgens het Gents Woordenboek van Lodewijk Lievevrouw-Coopman uit 1950 betekent het woord kulder “Kweekeling der vroegere Armen Scholen, aldus geheeten naar het overkleed: een kolder of kulder in geel leder. Sedert de hervorming van het Weezengesticht in 1864, is de kleeding donkerblauw laken”. Het woord “kulderschole” definieerde hij als “Gemeenteschool, aan het kuldershuis palende en waar de weesjongens naast de andere jongens, burgers genaamd, onderwijs ontvangen”. Het Kuldershuis is “het gesticht der weesjongens of kulders”. In de serie 1 van postkaartenhandelaar Albert Sugg zijn er 4 postkaarten die over deze instelling handelen. Arthur De Decker verzorgt de commentaar bij de postkaarten en Jos Tavernier zocht en vondt hedendaagse beelden daarvan.

Serie 1 nr. 104 Weeshuis voor jongens

Serie 1 nr. 104 Weeshuis voor jongens

Deze Suggkaart, verstuurd in 1901, toont ons het weeshuis voor jongens, beter bekend als “het kuldershuis” of de “kuldersschool”, op de zuidzijde van de Martelaarslaan, toen nog  Boulevard des Hospices alias Godshuizenlaan  genoemd. Het was één van de eerste gebouwen die daar in 1868 werden gebouwd.

Voor alle duidelijkheid vestig ik er de aandacht op dat er naast weesjongens toen uiteraard ook weesmeisjes bestonden die sedert 1751 gehuisvest waren in Rodelijvekensstraat (straat zo genoemd omdat de weesmeisjes er gekleed gingen met een rood lijveken of jak) waarbij zich in 1864 de weesmeisjes uit de Onderstraat voegden die in Gent “blauwe meisjes” werden genoemd, naam die uiteindelijk gemeengoed werd voor alle weesmeisjes.

Weeshuizen hebben door de geschiedenis van de kinderbescherming en de jeugdzorg heen een belangrijke rol gespeeld en dit niet alleen in  ons land, maar op heel wat plaatsen in het Westen. De stad Gent organiseerde vanaf de 13de eeuw residentiële opvang voor weeskinderen; een lange geschiedenis die haar einde kende in het jaar 1984. Voor de oudste geschiedenis van de wezenzorg in Gent zie: Gent door de jaren.

Begin 19de eeuw verschijnen er officiële richtlijnen voor opvang van weeskinderen. In het keizerlijk decreet van 19/1/1811 worden er drie groepen onderscheiden: vondelingen, verlaten kinderen en wezen. De etikettering “wees” impliceert een ouderloze status waardoor een overheidsinterventie zich opdringt. De wet van 7/2/1805 plaatste de weeskinderen onder de voogdij van de Commissie der Burgerlijke Godshuizen die bij wet van 10/3/1925 werden vervangen door de Commissie van Openbare Onderstand. De wet op de Kinderbescherming van 1912 maakte het mogelijk in te grijpen in de ouderlijke opvoeding. In de praktijk hanteerden de Gentse weeshuizen 4 opnamecriteria:

  1. Minimumleeftijd 3 jaar
  2. De kinderen moesten voortkomen uit een wettelijk huwelijk
  3. Men moet op grondgebied Gent wonen
  4. Het kind moet  medisch gezond zijn. Zij die medische niet voldoen worden voor genezing doorverwezen naar andere instellingen.

Uit een studie over een bepaalde periode blijkt dat in de praktijk  slechts 3,3% van de kulders “volle wees” (beide ouders overleden) was en 9,8% “halve wees” en betrof het overgrote deel (86,9%) “sociale gevallen”.  In feite dient het begrip weeskind dus verruimd te worden naar alle minderjarigen die om uiteenlopende redenen niet langer een beroep kunnen doen op hun oorspronkelijke opvoedingssituatie en behoefte hebben aan jeugdbijstand.

Artsen wezen er in 1861 op dat het weeshuis voor jongens aan de Reep op hygiënisch gebied niet meer aanvaardbaar was. De bouw van een nieuw complex, buiten de oude stad, leek de beste oplossing. De werken begonnen in 1868, de verhuizing volgde 5 jaar later. Op een terrein van 2 ha bouwde ingenieur-architect  Adolphe Pauli (1820-1895) er een indrukwekkend complex dat sterk aan een kazerne deed denken. Zie Suggkaart. Dat was geen toeval , want de kuldersschool was in die tijd helemaal op een militaire leest geschoeid. De directeur stak zijn kinderen in een uniform en verdeelde hen in divisies, pelotons en secties. De kulders kregen een Spartaanse en paramilitaire opvoeding en beschikten over een eigen muziekkorps, bijzonder populair bij de Gentse bevolking.

Na de Hiëronymieten waren het de Broeders van Liefde die het zouden klaren, maar in 1864 vond het stadsbestuur het eindelijk welletjes en stelde burgerpersoneel aan. Charles Verstraete (†1901) werd de eerste lekenbestuurder en hij, als vroegere docent en officier aan de pupillenschool te Aalst, zorgde in 1865 voor militaire uniformen en voor een nieuwe “kazerne” aan de Martelaarslaan in 1873. Een gebouw met nog altijd cachotten.

De ijzeren tucht en het slechte eten bleven bestaan. Dit laatste tot minstens in 1950 en de reden waarom de volgende directeur Pol Anri (1901-1921) plots verdween. Zijn opvolger, Octaaf De Praetere (1921-1947 ) schafte wel de cachotstraffen af, maar verving ze door “tot verdere orders”, wat betekende dat men niet meer het gesticht mocht verlaten zolang het hem beliefde. De jongens mochten toen immers elke zondag en feestdag op familiebezoek, de meisjes slechts om de 3 maanden! In 1923 verdwenen de militaire uniformen en droegen de “kulders” een kostuum in blauw laken met schoudermantel of “capuchon” (de grotere jongens zonder kap), met eerst nog een kepie maar later met alpinomuts.

Op zaterdag 23 augustus 1947 verwoeste een grote brand nagenoeg het ganse gebouw, op de rechtervleugel aan de Offerlaan na, waar de lagere school en de kribbe was. Over deze brand schreef Marcel De Bleecker in zijn boek “Verweesd, verwezen”, 1990, p. 170:

Ondanks het ontbreken van blusapparaten, alarminstallatie, zandemmers, evacuatieplan, brandladders en aansluitingen voor waterslangen vielen er geen slachtoffers, gelukkig maar. De kleintjes werden opgevangen in de chocoladefabriek Goemare vlak in de buurt. De grotere jongens kregen voorlopig onderdak in het oudemannenhuis Lousbergs. Een onderzoek naar het ontstaan van de brand bracht niets aan het licht. Men weet hem aan de droge houten zolders en trappen en de felle hitte. Maar de kulders wisten beter, hoewel de twee toen zestienjarige daders vandaag de dag nog altijd maar bij een paar mensen zijn bekend. Voor de heropbouw zouden problemen rijzen, want de stad was haar eigen verzekeraar, het verzekerde bedrag was nul.

Ook uit andere bronnen blijkt dat de brand werd aangestoken door weesjongens uit protest.

Tot in 1951 verbleven de kulders noodgedwongen in het Militair Hospitaal te Ekkergem en van in 1951 tot in 1962, verminderd in aantal, weer in de nog bruikbare delen van de gebouwen aan de Martelaarslaan, om tenslotte samen met de weesmeisjes te verhuizen naar het Home Prins Filip aan de Jubileumlaan.

104 a

Op de gronden van de in 1947 afgebrande kuldersschool bouwde het stadsbestuur in 1982 het stedelijk instituut voor het bouwbedrijf, te zien op bovenstaande recente foto van Jos Tavernier. Het was  een afdeling van GITO Gent, een technische school die een voortzetting was van het in 1839 door Charles Louis Carels opgerichte constructiewerkhuis, waarin al vroeg kleine stoommachines werden gemaakt. De firma Carels richtte in 1887 de eerste vakschool op in België te Gent naast zijn ateliers aan de Offerlaan. De bouwschool zette de traditie voort van het vroegere Stedelijk Instituut Bouwbedrijf H. Nicaise. Wie goed kijkt ziet links tussen het groen twee waterspuwers staan van het Gentse Belfort voor de ingang van de school.

Op de bovenstaande foto  zien we rechts achteraan ook de nog resterende vleugel  van de kuldersschool die een tijd werd ingenomen door de stedelijke middenschool “Serraes”. Het is daar in de voortuin van deze “VIP-school” dat sedert juli 1995 het wit stenen standbeeld van een kulder staat. Op het voetstuk staat: “De Kulder/opgericht ter herinnering aan de Gentse weesjongens”. Het beeld werd gemaakt door ontwerper Patrick Bekaert en beeldhouwer Johan Knockaert.

De weeskinderen, zowel jongens als meisjes, namen op 5 november 1962 hun intrek in het toen nieuwe “Tehuis Prins Filip”, genoemd naar onze huidige koning, door architect G. Bontinck gebouwd aan de Jubileumlaan in de toen nieuwe wijk aan de Watersportbaan op het terrein van de vroegere schietbaan (zie deel 53). De Offerlaan, die toegang gaf tot de lagere school, tot de technische scholen en tot het Oord der Gefusilleerden, werd doorgetrokken naar de Leie toe. Dit nieuwe kindertehuis brak volledig met de kazerne- traditie van de kuldersschool. Het was een gebouw met 18 appartementen waar verschillende kleinere leefgroepen een afzonderlijk onderkomen vonden. De grote jongens en meisjes hadden er elk een afzonderlijk slaapkamertje. De uniformiteit van de kledij was er volledig verdwenen.

Het “Tehuis Prins Filip” werd in 1984 opgedoekt en werd een home voor ouderlingen. Grote weeshuizen behoren in Vlaanderen gelukkig definitief tot het verleden. Sedertdien worden ouderloze kinderen door familie of pleeggezinnen opgevangen zodat ze niet meer als afzonderlijke maatschappelijke categorie zijn te onderscheiden.

Op Gentblogt is hier eerder al veel geschreven over en door de kulders. Zie Gentse kulders kleurig gekleed in rood en blauw en Kuldersbloed en blauwemeisjestranen en Mijn verhaal in het Gentse weeshuis. Gelijkaardige getuigenissen op Het Nieuwsblad en op YouTube (een, twee).

Serie 1 nr. 205 Jongensweeshuis. De refter

Serie 1 nr. 205 Jongensweeshuis. De refter

Deze Suggkaart, verstuurd in 1902, toont ons de grote eetzaal met de kulders die in uniform hun maaltijd nuttigen onder toezicht van de begeleiders. Architect Pauli had het groots opgevat. De totale oppervlakte die op 7 juli 1873 werd in gebruik genomen, binnenspeelplaatsen inbegrepen, bedroeg 20.000m². De meeste lokalen waren ruim, veelal 9 m breed en 5,75 m hoog, dus bijzonder luchtig maar ongezellig. De totale lengte van de slaapzalen bedroeg 236 m. Een van de slaapzalen was zelfs 90 m lang. In het gebouw was ook een stadsschool ondergebracht. Ze kon rechtstreeks van uit het weeshuis worden betreden. Ook kinderen uit de buurt waren er welkom.

De “Gazette van Gent” beschreef de verhuizing in juli 1873 als volgt:

Om halfvijf hebben zij het oude lokaal verlaten, voorafgegaan door hun muziek en hun vaandel. Een talrijke volksmenigte vergezelde de stoet. Er werden gelukwenschen uitgesproken en den bestuurder bloementuilen aangeboden. Van De Verenigde Werklieden kregen de weeskinderen eene schoone medaille, om hun te bedanken voor de medehulp door hun muziek aan de maatschappij verleend. Het nieuw gesticht werd daarna voor het publiek opengesteld en meer dan 10.000 personen brachten er een bezoek aan.

Het verblijf in nieuwe gebouwen, het mildere reglement, een ander tenue, het droeg stellig bij tot de verbetering van het lot van de weesjongens. Toch was lang niet alles koek en ei. In 1890 vertoefden ruim 40 kulders in de strafcel, waarvan sommigen zes dagen na elkaar. Als drank kregen ze water met een scheut azijn erin. In 1893 bepaalde het reglement minutieus de hoeveelheden voedsel per dag per persoon: 292 gram brood, 7 cl melk, 2 g koffie, bouillon van vers vlees en soepbeenderen waarin per eter 10 g rijst, en 8 g groente, 114 g vlees waarvan 78 g vers en 36 g ingeblikt rundvlees en ten slotte 640 g aardappelen een 22 cl bier.

Johan De Cavele beschreef in 1974 n.a.v. 1000 jaar Ekkergem de wijk als volgt:

Eén na één ontstonden in Ekkergem de beruchte beluiken, waar de arbeidersbevolking in ellendige materiële omstandigheden moesten leven en ook moreel totaal verwaarloosd geraakte. Omdat Ekkergem op de koop toe het Groot Gevang of Rasphuis, het celgevang en het Kulderkensgesticht herbergde, sprak men in die tijd niet ten onrechte van “de wijk van alle miseriën”.

Tot 1921 zou er zo goed als niets veranderen. Behalve de bestuurder bestond het personeel uit 4 surveillanten, 5 onderwijzers van de dagschool, 1 leraar tekenen, 1 leraar bouw, 3 vakleraars, 1 portier, 7 knechten, 2 juffrouwen voor de kleintjes en de zieken en ten slotte 2 nachtwakers.

Weeskinderen werden aanvaard vanaf hun 3 jaar tot 10 jaar. Vanaf hun 7 jaar volgden de kulders de lessen van lager onderwijs en leerden een ambacht. Vanaf hun 14 jaar mochten ze in de stad gaan werken of de lessen van de vakscholen volgen. Ze bleven in het gesticht tot hun 18 jaar.

In 1890 verbleven er 249 kulders in het tehuis, in 1900 waren er dat 213, in 1910  217, in 1920 105, in 1930 141, in 1940 180, in 1950 124, in 1960 113. In het Home Prins Filip waren er in 1970 108, in 1980 59 en in 1984 nog 14.

205

Het was voor de fotograaf Jos Tavernier geen sinecure om een passende hedendaagse  foto te nemen gezien de meeste locaties niet meer bestaan of onherkenbaar zijn omgebouwd. Met de hulp van iemand van het lerarenkorps slaagde hij er  toch nog in hedendaagse locaties te vinden die min of meer op  de Suggkaarten lijken met o.a. bovenstaande foto als resultaat: een hedendaagse turnzaal.

Serie 1 nr. 206 Weeshuis voor jongens III. Kleuterafdeling

Serie 1 nr. 206 Weeshuis voor jongens III. Kleuterafdeling

Uit de bovenstaande Suggkaart blijkt dat de kleinste kulders onder toezicht stonden van vrouwen die geacht werden de moederrol over te nemen. Uit de meeste getuigenissen blijkt wel dat daar zeer weinig affectie, liefde of genegenheid kwam bij kijken. Sommige kinderen  rapporteerden achteraf ongewenste intimiteiten en grensoverschrijdend gedrag tussen de kinderen. Let op de uniforme kledij en het gelijke strandgerief.

Of er toen reeds uitstappen naar de kust werden ondernomen heb ik niet kunnen achterhalen. Feit is wel dat de milieus waaruit deze kinderen kwamen konden bestempeld worden als armoedig of opvoedingsbelemmerend  en ze via de kulderschool geacht werden genormaliseerd te worden via discipline en arbeid om zo op te groeien tot een burger met huiselijke en maatschappelijke deugden.

Uit de vele getuigenissen over hun kuldertijd blijkt zeer duidelijk de dubbele, paradoxale gevoelens waar de kinderen van toen en de volwassen mannen  later mee kampten. Zijn ze te benijden of moeten we er medelijden mee hebben?

206

Jos Tavernier vond nog deze overgebleven gevel van het kuldershuis terug aan de Martelaarslaan.

Op 24/7/1946 maakten de kulders een boottocht op de Leie. Dit werd gefilmd.

De Commissie van Openbare Onderstand (het huidige OCMW) van Gent beheerde aan de kust een weeshuis en organiseerde jaarlijks voor de wezen vakanties aan zee. Van 1911 tot 1940 verbleven de Gentse weeskinderen (ook kinderen uit probleemgezinnen) jaarlijks – met uitzondering van de oorlogsjaren – in het home Werk der Gezonde Lucht voor de Kleinen der Stad Gent in Bredene. Na de Tweede Wereldoorlog redde men zich door een dikwijls minder geschikt gebouw te huren. Ook de Gentse Trekvogels namen deze kinderen mee op vakantie naar Home Eastfield in Oostduinkerke.

In 1956 besloot de OCMW het kinderhome En Famille aan te kopen in De Haan. Vanaf dan beschikte het Gentse kindertehuis Prins Filip (waar zowel weeskinderen als geplaatste kinderen verbleven) met de Villa Jong en Blij over een ruime villa waarin een veertigtal kinderen konden ondergebracht worden. Eind jaren 1970 gingen ook kinderen mee uit pleeggezinnen en kinderen van ouders die geen financiële middelen hadden om een vakantie voor hun kinderen te betalen.

Voor gefilmde getuigenissen zie YouTube.

 

Serie 1 nr. 207 Weeshuis voor jongens. Oefening met de stok

Serie 1 nr. 207 Weeshuis voor jongens. Oefening met de stok

Deze Suggkaart werd verstuurd in 1902 en toont ons de militair aandoende driloefeningen die gehouden werden op de binnenkoer van het kuldershuis. Naar verluidt deden de weesjongens dagelijks een uur gymnastiek, gekoppeld aan een uur militaire oefeningen. Het martiale gedeelte bestond tot 1944 uit oefeningen met stokken, schermlessen en boksen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog gebeurde dit onder leiding van de Duitsgezinde gymnastiekleraar De Backer zelfs bij het zingen van “zon en wind doet deugd aan ’t kind” op de tonen van “Alte Kameraden”en op het ritme van een trommelaar uit de fanfare van de kulderkes.

De fanfare van de kulders heeft 105 jaar bestaan en speelde op 29 juli 1963 zijn laatste concert op de Korenmarkt. Aan de basis van haar jaarlijks optreden op de Korenmarkt lag een tragische gebeurtenis. In 1866 heerste hier voor de zoveelste maal een cholera-epidemie. De herberg “De Tente” op de Korenmarkt, uitgebaat door de familie De Pauw, bleef verdacht lang dicht.

Toen men daar een kijkje ging nemen trof men er een 6-jarig wenend jongetje aan, aan het bed van zijn ouders. Zijn jonger zusje was gestorven op 18 juli, de vader op 21 juli en de moeder op 23 juli. Het jongetje werd op de kosten van de Dekenij ondergebracht in het weeshuis dat toen nog gelegen was aan het Geeraard Duivelsteen. Men vergat deze geste van de Dekenij niet, en op haar aanvraag en uit dankbaarheid verzorgde de fanfare van de Kulderkes in 1873 het slotconcert van de Gentse Feesten op de Korenmarkt. Daarmee werd een traditie ingezet die 90 jaar zou duren.

Niet alleen op de Korenmarkt kon men de kulders horen trommelen en blazen. Ze waren bvb ook te beluisteren  in 1905 bij de 75ste verjaardag van de onafhankelijkheid van België en in 1913 bij de opening van de Gentse Wereldtentoonstelling. Ze trokken in 1937  zelfs voor 4 dagen naar de Wereldexpo van Parijs. In 1948 vrolijkten ze een voetbalmatch tussen de Antwerp en de Gantoise op. Zelfs  de opera deed soms beroep op het muziekkorps van de kulders.

Toen zij in 1933 hun 60ste concert op de Korenmarkt gaven werd bij deze gelegenheid een gedenkplaat onthuld aan de gevel van café Le Progrès. Deze is er nu nog te zien. De beeldhouwer was Richard De Meyer (1890-1964) en toont op de achtergrond oude gevels met vooraan een rij kulders-klaroenblazers in het oude uniform. De achterste rij is uitgedost in de kleren die van 1923 af werden gedragen.

Meer oude foto’s over de kulders zie YouTube.

Jos Tavernier vond ook nog deze originele hoek terug die blijkbaar de brand van 1947 en de latere afbraak overleefde en nu dienst doet als parking.

207 b

© 2014 GENTBLOGT VZW

6 reacties »

  1. Reactie van Vanoverhetvuur Jerom

    Altijd knap werk van de auteur en fotograaf . Proficiat !

  2. Reactie van Paul

    prima researche, Arthur & Jos. Dankuwel.

  3. Reactie van Paul

    research, -e :-)

  4. Reactie van Hugues

    Ik snap het niet goed. Ik lees dit voor het eerst. Mijn bedenking bij het lezen was: dat kan toch niet? Zijn er dan ooit zoveel wezen geweest? Is dit -nu- ook zo? Is die problematiek dan ineens verdwenen? Kan toch niet? Waarom horen we hier niets meer van?

    • Reactie van Annelies

      Wezen waren toen niet noodzakelijk ouderloze kinderen maar veelal kinderen in een problematische opvoedingssituatie.

      “Uit een studie over een bepaalde periode blijkt dat in de praktijk slechts 3,3% van de kulders “volle wees” (beide ouders overleden) was en 9,8% “halve wees” en betrof het overgrote deel (86,9%) “sociale gevallen”.”

      Deze kinderen komen vandaag onder het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg te staan, maar uithuisplaatsing is de laatste optie. In 2013 stonden 27572 jongeren onder toezicht, dus ik betwijfel of het er zoveel minder zijn als in de tijd van De Kulders.

    • Reactie van Arthur De Decker

      Als je mijn tekst aandachtig leest zal u vaststellen dat de overgrote meerderheid van de kulders geen wezen waren in de letterlijke betekenis van het woord. Bovendien staat er: “Het “Tehuis Prins Filip” werd in 1984 opgedoekt en werd een home voor ouderlingen. Grote weeshuizen behoren in Vlaanderen gelukkig definitief tot het verleden. Sedertdien worden ouderloze kinderen door familie of pleeggezinnen opgevangen zodat ze niet meer als afzonderlijke maatschappelijke categorie zijn te onderscheiden.” De problematiek is dus niet verdwenen, enkel minder zichtbaar geworden.