Albert Sugg en de Belle Epoque in Gent: Série 1 (69) Bouwen door de eeuwen heen
In dit negenenzestigste deel over de Serie 1-postkaarten van Albert Sugg behandelt Arthur De Decker diverse gebouwen links en rechts verspreid over de stad met elk hun eigen verhaal en toont Jos Tavernier hoe die er nu uitzien.
Op 3 juni 1902 schrijft een zekere  Marie bovenstaande Suggkaart nr. 121 aan  Mademoiselle Celina Vandevijver, Couvent des Soeurs St Joseph, rue du Quai, Ostende: “Ma chère Célina, Dis-moi si tu desires la collection comme ces deux cartes, elle se compose de 14. Votre cousineâ€. Waarbij ik mij dan de vraag stel naar welke 13 andere kaarten Marie hier verwijst.
De Suggkaart toont ons achteraan de merkwaardige rococogevel van de Koninklijke Vlaamse Academie, het voormalig Dammansteen of Huys van Oombergen, heden KANTL, Â waarop men van de Vrijdagsmarkt doorheen de Kammerstraat vanouds een prachtig uitzicht had. Thans wordt dit zicht totaal verstoord door het moderne torengebouw dat Bontinck bouwde voor de RTT dat boven het voormalig Huys van Oombergen verrijst, en waardoor dit laatste veel van zijn monumentaal karakter verloor.
Rechts zien we een smal straatje dat in 1900 werd verbreed tot de Borluutstraat en heden de Belfortstraat heet. Deze foto dateert dus van kort voor 1900. De Kammerstraat is een van oudsher belangrijke verbindingsweg tussen Vrijdagmarkt en de Koningstraat. De naam zou afgeleid zijn van cammer, “brouwerâ€, en niet van “kamâ€, zoals uit de foutieve 19de-eeuwse Franse vertaling “rue des Peignes†kan worden verondersteld. De Koningstraat, een smalle rechte straat afhellend van de Zandberg tot de Vlasmarkt, dankt zijn naam aan de persoon Willem Coninck die hier woonde in de 13de eeuw. De oudst gekende vermelding Coninckstrate dateert uit 1424.
De Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (KANTL) is gevestigd in een herenhuis dat halfweg de 18de eeuw in de plaats kwam van het middeleeuwse ‘steen’ van de Gentse patriciërsfamilie Damman. Het nieuwe gebouw behield de naam ‘Dammansteen’ of ‘Huis van Oombergen’ naar de heerlijkheid die de familie in de 16de eeuw kocht. Het huidige gebouw werd in 1746-1748 ontworpen en gebouwd door architect en projectontwikkelaar David ’t Kindt (1699-1771), die de hele Gentse rococoarchitectuur domineerde. Hij maakte ten volle gebruik van de ligging van het perceel en bouwde een monumentale gevel in Lodewijk XV-stijl. Op een indrukwekkend maar sierlijk koepelvormig dak bevindt zich een smeedijzeren sfeer die de aardbol voorstelt. Dit ornament werd toen vaak gebruikt en was het symbool van de universele macht.(Een gelijkaardige ringenbol staat ook op het huis De Vijf Helmen op de Korenlei en op de Baudelokapel). Deze gevel was toen schitterend  ingeplant in het perspectief van de Kammerstraat, gezien vanaf de Vrijdagmarkt. Oorspronkelijk omvatte het hof tevens het hoekhuis en de huidige woning van de gouverneur op de Vlasmarkt.
‘t Kindt verkocht de luxueuze woning in 1748 aan ridder Jean Baptiste de Ghellinck. In de loop van de volgende jaren werden de interieurs geleidelijk afgewerkt, en ook aangepast aan de gewijzigde smaak en de noden van de opeenvolgende eigenaars. Zo kwamen er naast rococo ook classicistisch aangeklede ruimtes. Kort na 1860 liet weer een nieuwe eigenaar, Camille van Pottelsberghe de la Potterie, grondige wijzigingen aanbrengen. De oorspronkelijke dienstvleugel, richting Vlasmarkt, werd afgesplitst en omgevormd tot een opbrengsteigendom, dat later door een nieuwbouw in eclectische stijl vervangen werd. Aan het einde van de binnentuin kwam een nieuw dienstgebouw met koetshuis en stallingen. Het interieur kreeg een Second Empireaankleding en in de salons kwamen neo-rococo-meubelen en wandtapijten.
In 1892 kocht de Belgische Staat het Huis van Oombergen aan als vestiging van de in 1886 opgerichte Koninklijke Vlaamsche Academie. Omstreeks de eeuwwisseling liet de overheid een hele reeks restauraties en uitbreidingswerken uitvoeren. Zo werd de oorspronkelijke beschildering van de natuurstenen gevel gedecapeerd, werd het o.m. door de inwerking van de zuren zwaar beschadigde beeldhouwwerk opnieuw gekapt. Het 19de-eeuwse buitenschrijnwerk werd eveneens vervangen, er kwam een fantaisistische neo-rococo poort. De vroegere stallingen werden omgebouwd tot een vergaderzaal die door een tweelagige galerij verbonden werd met het hoofdgebouw. Het geheel kreeg een rijkelijke neo-rococo-aankleding en aangepast meubilair.
Na de Tweede Wereldoorlog onderging het gebouw nog enkele aanpassingen : in de jaren ’60 en ’70 werden moderniseringswerken uitgevoerd, waarbij o.m. vroegere privévertrekken op de verdieping werden omgevormd tot sobere kantoorruimten. De laatste omvangrijke werken werden uitgevoerd naar aanleiding van het 100-jarige bestaan van de Academie in 1986. Een aantal interieurs werd gerestaureerd, en er werd opnieuw ander buitenschrijnwerk geplaatst. Het huidige Academiegebouw is het resultaat van al deze bouwcampagnes. Het totale concept werd grondig gewijzigd door de afsplitsing van de oorspronkelijke dienstvleugel en de bouw van de stallingen achteraan. De originele structuur van het herenhuis bleef grotendeels behouden.
Voor het interieur verwijs ik naar de website van KANTL.
De Koninklijke Academie voor Nederlands Taal- en letterkunde (KANTL) werd in 1886 als Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde opgericht. De bedoeling was het culturele en literaire leven in Vlaanderen te stimuleren. De Academie was de eerste officiële instelling van het koninkrijk België waarin aan wetenschapsbeoefening in het Nederlands gedaan werd. Vrij spoedig werd het werkingsgebied gedefinieerd als zijnde Nederlandse taal- en letterkunde. Voor die twee gebieden kreeg de Academie ook een adviesfunctie voor de regering. De Vlaamse Academie speelde een vooraanstaande rol in de Vlaamse ontvoogding, en wist die in cultureel en intellectueel opzicht in sterke mate te sturen.
De huidige werking van de KANTL is tweeërlei: het bevorderen van de Vlaamse cultuur en literatuur enerzijds, het onderzoek naar de Nederlandse taal, cultuur en literatuur anderzijds. De eigen onderzoeksprojecten van de KANTL op dit gebied worden gecoördineerd in het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (CTB), het onderzoekscentrum van de KANTL.
Op 13 december 2004 stond een artikeltje in de krant met als  titel “Protest tegen verkoop Gentse taalacademieâ€. Het ging over de mogelijke verkoop van het Hôtel Van Oombergen in de Koningstraat 18 te Gent dat sinds 26 maart 1990 een beschermd monument is.
Volgens het artikeltje zou er bij de KANTL Â een laconiek briefje in de bus zijn gevallen in de trant van ‘inpakken en wegwezen wegens nieuwe huisbaas binnenkort’. De vraagprijs zou 3 miljoen euro zijn en moest de staatskas uit de nood helpen. Hiertegen werd toen luid geprotesteerd. Het gaat hier immers niet alleen over een historisch gebouw maar ook over het erfgoed van de ‘Vlaamse’ beweging dat met het badwater wordt weggegooid.
Het gebouw werd in 2012 gerestaureerd. De gevel is afgewerkt zoals te zien op de recente foto van Jos Tavernier. Binnen werd asbest verwijderd en het gebouw verder gemoderniseerd.
In het KANTL staan een resem borstbeelden van enkele groten uit de geschiedenis van de Academie. Eén van die borstbeelden is het in 1935 vervaardigde portret door Jozef Cantré van de schrijver Karel van de Woestijne die op 24 augustus 1929 overleed in zijn huis La Frondaie te Zwijnaarde waar hij de laatste 5 jaar van zijn leven woonde. Hij was in 1919 verkozen tot lid van de Koninklijke Vlaamse Academie, dit samen met Vermeylen, Sabbe, Teirlinck, pater Rutten, Marie-Elisabeth Belpaire en Virginie Loveling. Het Herdenkingscomité Karel van de Woestijne in Zwijnaarde heeft in 2009 een bronzen kopie van het voornoemde borstbeeld opgericht aan La Frondaie in de Leebeekstraat 10 en organiseert er nu zondag 24 augustus om 11u een bloemenhulde. Eric De Keyser, van de Porcaera Gemeenschap Zwijnaarde, zal er een uiteenzetting geven over “Karel van de Woestijne. Een dichter voor het volk?!â€, gevolgd door een drink. Iedereen welkom.
Op deze Suggkaart zien we een klas scholieren onder toezicht het Badhuis Van Eyck verlaten. Links op de muur staat in twee talen: Warme Baden – Bains Chauds, Zwemkom – Bassin de Natation, Waschplaats – Lavoirs Public.
Dit badhuis was het eerste en tot 1899 ook het enige overdekte zwembad in Vlaanderen. Het werd in 1886 opgetrokken in de gesaneerde wijk rond de Nieuwburg aan de toenmalige  Van Eyckplaats, genoemd  naar de befaamde schilders van het Lam Gods, dat sedert 1918 Julius De Vigneplein heet. Het werd uitgevoerd naar een ontwerp van architect Edmond De Vigne (1844-1918), broer van voornoemde julius (1844-1908) en die we ook kennen van het Zollikofer-de Vigneplan (zie deel 20). Julius kreeg zijn straatnaam wegens zijn verdiensten voor de stad en het plein ligt niet zover van zijn woonhuis in de Keizer Karelstraat. Het is een vrij sober gebouw in baksteen en hardsteen onder een mansardedak met kenmerken uit de neorenaissance en het neoclassicisme. Voor de constructie van de betonnen kuip van het 1.000m³ metende zwembad (36,75 m op 14,27 m en tot 3,5 m diep) -één van de eerste grootschalige toepassingen van gewapend beton in het Gentse- deden de architect en de “Société Anonyme des Bains et Lavoir public de Gandâ€, een beroep op de firma Monnier & Co. Deze firma maakte in 1890 ook de in beton gegoten vijver van 2.000m² in het Citadelpark die nu nog lekt, alsook in 1892 de betonnen piste van de Gentse velodroom in ciment armé met een waarborg van 10 jaar tegen constructiefouten.
Dit badhuis gold in de Belle Epoque als één van de best uitgeruste. Zo werden de constante temperatuur en de voortdurende verversing van het water als grote pluspunten genoemd. Het warme water werd gratis  toegeleverd door het condensatiewater van de nabijgelegen textielfabriek van Ferdinand Lousbergs die het water uit de Reep eerst filterde. Er waren eerst 22 wasplaatsen en 11 cabines met badkuip (waarvan 6 voor vrouwen) die in 1887 uitgebreid met nog eens 18 baden (8 eerste klas baden en 10 tweede klas). In 1892 werden ook 2 douchecellen gebouwd. Het zwembad was tot in 1932 niet toegankelijk tijdens de winter wegens verwarmingsproblemen. De zwemkom kon in dat seizoen afgedekt worden met een houten vloer en werd dan gebruikt voor pluimveetentoonstellingen, tenniswedstrijden en zelfs concerten. Niets nieuw onder de zon dus, want tijdens de recente Gentse Feesten werd deze ruimte bij herhaling ook gebruikt voor theatervoorstellingen, al of niet in het water.
In de conventie van 1886 afgesloten tussen voornoemde Société Anonyme en de stad Gent stond o.a. gestipuleerd dat ter compensatie van de jaarlijkse subsidie van 8.000 fr de zwemkom  op zondag ter beschikking van de arbeiders moest worden gesteld tegen een lage toegangsprijs. Vrouwen konden wel in de week op vastgestelde dagen en uren baden, maar dan aan een hoger tarief. Deze volksbaden kenden een groot succes. Men betaalde 15 ct. voor een bad met gebruik van een handdoek en 10 ct. voor een bad zonder gebruik van een handdoek. De kinderen van de stadsscholen en de stedelijke liefdadigheidsinstellingen konden één voormiddag per week gratis komen zwemmen. Elke ochtend vóór 10 uur konden politie en brandweer gratis zwemmen. Voor de overige gebruikers mocht de gewone inkomprijs de 10 ct. per uur niet overschrijden. De prijs voor het zwemmen in het Van Eyckbad werd zo in overeenstemming gebracht met de prijs die aan het openluchtzwembad Overzet werd betaald.
In 1897 nam de Stad de exploitatie over. Rond 1920 werd aan de verdieping een toeschouwergalerij opgehangen. In 1932 volgde een grondige verbouwing naar plannen van Fritz De Boever en Georges Audoor. Boven het zwembad werd een bovenlicht aangebracht, rustend op kolommen van gewapend beton. De houten cabines werden vervangen door 110 gemetselde kleedhokjes en de zwemkom werd minder diep gemaakt. Ten behoeve van scholen en sportverenigingen werd een gymnastiekzaal ingericht. Het interieur kreeg grotendeels een art-decostijl. In 1937 kreeg de inrichting een eigen waterzuiveringsinstallatie. De helft van het debiet was leidingwater, de andere helft kwam uit de nabijgelegen Schelde. In 1951-52 volgde een minder ingrijpende verbouwing waarbij oa een springplankinstallatie werd gebouwd en de cabines werden betegeld. In 1995 werd het gebouw beschermd als monument.
Met uitzondering van Elsene en Sint-Gillis bleef het Van Eyckbad tot WO II het enige overdekte zwembad van betekenis in Vlaanderen. Pas na 1914 zou de bouw van zwembaden en het stimuleren van het recreatiezwemmen in Vlaanderen van de grond komen.
In 2001-2003 onderging zwembad Van Eyck een grondige restauratie teneinde het een aangepaste badfunctie te geven die voldoet aan de Vlarem I I -wetgeving. Dit gebeurde naar een ontwerp van het architectenbureau Ro Berteloot in samenspraak met de verantwoordelijken voor Monumentenzorg. De vraag naar een ruimere hal, een cafetaria, bureaus en accommodatie voor de jachthaven Portus Ganda maakten een uitbreiding noodzakelijk. De stookruimte achteraan het zwembad werd afgebroken en daar werd een nieuwbouw gerealiseerd die niet te zien is op bovenstaande recente foto van Jos Tavernier. De kostprijs werd geraamd op 242 miljoen frank waarvan het grootste deel met restauratiepremies werd betaald.
Dat de Gentenaars graag zwemmen blijkt uit de overbezetting van de openbare zwembaden.
Er kan nu ook op zaterdagavond worden gezwommen.
Deze Suggkaart toont ons de achtergevel van een diephuis aan de Jan Breydelstraat 32-24, vlakbij het Gravensteen en waarvan de stenen trapgevel vooraan dateert uit het begin van de 17e eeuw, kort voor het pand de Coninck van Spagnien werd geheten. Deze verstening was, zoals voor vele andere gebouwen in de stad, het gevolg van verscheidene ordonnanties die het bouwen en het herstellen van houten huizen verbood en toelagen verleende voor wederopbouw in steen dit oa  uit schrik voor brand.
De achtergevel hoort bij de derde bouwfase en ging samen met de uitbreiding van het huis op de oever van de Lieve. Deze achterkant is de laatste nog overgebleven houten gevel van Gent. Vanaf 1540 gaf Gent subsidies om houten huizen te vervangen door stenen. De stedelijke overheid voerde dit beleid vanwege het desolate aanzicht van de stad na de godsdienstberoerten van de 16de eeuw. Gent zag er na die troebelen sterk verwaarloosd uit.  Je kon in het begin van de 16de eeuw nog zo’n 4.000 houten gevels vinden in Gent; in het begin van de 18de eeuw bleven er nog ongeveer 800 over; er waren er minder dan 100 in 1789; in 1812 waren er nog 58 over;  nu blijft er maar ééntje meer over.
Je kan op de Suggkaart aan de kant van de Lieve heel mooi de bakstenen brandmuren aan de zijkant ontwaren.
In 1671 werd in Gent een strenge reglementering van kracht, gericht tegen het herstel van houten gevels (waardoor de anderen inderdaad verdwenen). De geschiedenis van dit pand werd grondig uitgespit. Zie Stadsarcheologie, j. 6 nr. 3, 1992, p.21-36. Daardoor  weten we zeker dat er in 1337 op deze plek huizen stonden, die eigendom waren van Jan Brouckaerd, een meester-timmerman. Vermoedelijk werden deze begin 15de eeuw samengevoegd als één woning, met een houten voor- en achtergevel. Dat gebouw was wel minder hoog: het had slechts boven het gelijkvloers één verdieping. Rond 1479 werd de woning naar achter verder vergroot tot aan de Lieve. Zadelmaker Colaert van der Straeten betaalde daarvoor stadscijn.  In dit kader wijs ik er op dat de oude straatnaam Breydelsteghe (rue des Selliers) eerder moet verklaard worden door de aanwezigheid van verschillende zadelmakers op die plaats dan door de Bruggeling Jan Breydel. Sinds men in 1898-99 de Houtlei dempte (zie deel 10) en de Appelbrug heeft afgebroken kreeg de straat in 1901 een nieuwe naam gelijkend op de oude, maar nu dus verwijzend naar de voornoemde vaderlandse held uit 1302.
De achtergevel was ten tijde van de Suggkaart  mogelijk gedeeltelijk opgetrokken uit materiaal van de daarvoor gesloopte gevel. De uitkragende gevelstructuur en beplankte afwerking was kenmerkend voor de late Middeleeuwen. Dergelijke planken werden doorgaans uit Baltische Staten ingevoerd. De geveltop  is afgezet met windboorden die naar gotische gewoonte in een drielob werden  uitgesneden. Pigmentonderzoek heeft aangetoond dat deze gevel steeds beschilderd is geweest. Oorspronkelijk werd witte olieverf gebruikt. Naderhand ging men, om redenen van onderhoud, over naar een donkere okerkleur.
Het pand was tijdens La Belle Epoque sedert 1865 eigendom van Juliana Van Lokeren, kortstondig gehuwd met loodgieter Lieven Cardon, en wiens zoon Julien-Victor als erfgenaam er eigenaar van bleef tot 1963.
Zo ziet die houten gerestaureerde achtergevel er nu uit, gekiekt door Jos Tavernier. Sedert 29 mei 1964 was enkel de houten achtergevel bij KB beschermd als monument, die desondanks steeds meer aftakelde. Inmiddels werd de Stad eigenaar. In 1978 stelde zij het Architectuurbureau Bressers aan voor de opmaak van een restauratiedossier dat echter uiteindelijk in eigen beheer van het stadsbestuur zonder subsidiëring werd uitgevoerd. Bij deze renovatie werd gepoogd om zoveel mogelijk het origineel hout te bewaren en werd de houten skeletbouw opnieuw blootgelegd. Deze restauratie kostte bijna 20 miljoen frank aan de stad. Nu wordt het verhuurd aan het restaurant Tête-à -tête.
In 2000 bracht de Confederatie van Immobiliënberoepen in opdracht van het stadsbestuur een reeks stadseigendommen op de markt, waaronder het huis met de houten gevel aan de Jan Breydelstraat. Hoe dit is gelopen weet ik niet.
Deze Suggkaart toont ons een deel van de Abrahamstraat, een straat in de Prinsenhofbuurt uitkomende in de Burgstraat en lopende naar de Lieve. Deze straat werd omstreeks 1550 geopend. In die nieuwe straat liet schoolmeester Pauwels voor zijn huis een beeldengroep plaatsen die de aartsvader Abraham voorstelde “die zijne zoon onthoofdeâ€, een illustratie van de bekende Bijbelse geschiedenis. Naar dit beeld werd de nieuwe straat geheten, ook al verdween het beeld reeds omstreeks 1570.
In 1622 kwam er het gebouw te zien op de Suggkaart: de Berg van Barmhartigheid. Dit indrukwekkend complex, in een sierlijke barokstijl, werd in 1621  gebouwd op initiatief van de Oostenrijkse aartshertogen Albrecht en Isabella naar een ontwerp van Wensel Coebergher (1560-1643), de Antwerpse Leonardo da Vinci. Het oorspronkelijke doel van de Berg van Barmhartigheid, die voordien ook in Brussel, Antwerpen en Mechelen waren opgericht, was een einde maken aan de woekerpraktijken van de houders van pandhuizen (lombarden of pussemiers, die oorspronkelijk uit Lombardije afkomstig waren). Deze handelaars leenden de mensen geld tegen hoge interesten (tot 43,33 %) in ruil voor het afgeven van een pand waarvan zij de waarde bepaalden. De  Bergen van Barmhartigheid deden hetzelfde doch onder overheidscontrole en tegen een lagere rente van gemiddeld 15%. Zij  verleenden oorspronkelijk vooral kortlopende consumptieve kredieten voor het dekken van de onkosten bij de voorbereiding van grote feestdagen, voor seizoenarbeiders of voor de aanschaf van grondstoffen bij huisnijverheid. Een pand had een aflossingstijd van 1 jaar en 6 weken. Daarna ging het in openbare veiling onder de hamer in de verkoopzaal van de Berg. De armen konden er niet terecht omdat zij niets waardevols in pand konden geven. De Bergen waren dus geen liefdadigheidsinstellingen. Dit was wel het geval voor de Gratiskas. Dit unieke Gentse initiatief werd in 1641 toegevoegd aan de Berg van Barmhartigheid. Bisschop Antonius Triest stelde een groot kapitaal ter beschikking waardoor het mogelijk werd renteloze leningen te verschaffen aan de armen. De aflossingstermijn bedroeg 6 maanden en de geleende som mocht niet hoger zijn dan 3 gulden per pand. Wat niet werd afgelost, werd geveild. De meeropbrengst bovenop de waarde van het beleende kapitaal werd uitgekeerd aan de eigenaar van het pand. Ter herinnering bracht men in de voorgevel van de Berg een gedenktsteen aan met het familiewapen van bisschop Triest en het opschrift: “Hier leent men den aermen oock sonder intrestâ€. Het waren de sociale leenkassen en banken van de 17de, 18de en 19de eeuw. Men kon er letterlijk op alles lenen, zelfs op kleren. Tijdens de periode 1760-1779 werden gemiddeld 57.500 panden per jaar in de Berg geregistreerd. Tijdens de Franse Revolutie ging de Berg op 12 mei 1795 dicht. Pas in 1820 werden de activiteiten hernomen, onder de naam van Openbare Kas van Lening. Voor de periode 1822-1830 telde men gemiddeld 120.000 panden per jaar of 160 panden per 100 inwoners per jaar! De wet van 30 april 1848 bracht de Berg onder gemeentelijk toezicht. Onder invloed van het toenemend aantal gewone bankinstellingen werd het nut van de instelling vanaf 1865 regelmatig in vraag gesteld. De “Berg†bleef echter zeer populair. Talrijk waren de Gentenaars die tijdens La Belle Epoque, vooral de maandagmorgen, hun uurwerk of hun gouden oorringen, hun beste kostuum of een paar lakens, of om het even wat van waarde “in den berg kwamen zettenâ€. In de loop van een maand werden nog gemiddeld 6.000 à 9.000 panden over het “comptoir†in het kantoor geschoven. Op het einde van de week, als ze hun loon hadden gekregen, kwamen zij het dan gewoonlijk terug inlossen. In de Dubbele Wegwijzer der Stad Gent voor het jaar 1908 staat: “De panden worden beleend voor zes maanden en 15 dagen, na verloop van zeven maanden worden zij openbaar verkocht.â€
Deze stichting bleef bestaan tot in 1930. Toen was het Gentse Stadsarchief in het Stadhuis gevestigd. Het opdoeken van de openbare Kas van Lening werd aangegrepen om dit archief naar hier over te brengen. De Berg was gebouwd als een stapelhuis en 300 jaar later bleken de rekken een goede oplossing voor de collecties van het Gentse Stadsarchief. Vooral de hoge brandveiligheid pleitte in het voordeel van de nieuwe locatie. Op 30 januari 1932 werd het nieuwe Stadsarchief hier ingehuldigd. Dit is één van de belangrijkste archieven van de Lage Landen omdat het nooit door oorlog of brand geteisterd werd.
Het complex werd op 20 juli 1943 beschermd als monument.
In 2002 kregen de gevels van de Berg hun oorspronkelijke uitzicht terug zoals te zien op de actuele foto van Jos Tavernier. Het schilderwerk van rode baksteen en natuursteen reconstrueerde de oorspronkelijke krachtlijnen van de architectuur van Coebergher.
In 1980 was alle beschikbare ruimte in de Berg door het Stadsarchief bezet, zodat de stapelruimte moest uitgebreid worden met een hulpdepot dat paalt aan de binnenkoer van het gebouw. In 1986 werd de capaciteit van dit depot, door het plaatsen van supplementaire rekken, verhoogd tot ca. 7,5 km. Het archiefbestand groeide met ca. 300 strekkende meter per jaar aan. In 1987 steeg dit tot ca 700 m , een stijgende trend waartegen het gebouw niet was bestand. Een bijkomend probleem was de beperkte capaciteit van de leeszaal die slechts ruimte bood aan 12 personen . Dit was te weinig om de 3.600 bezoekers per jaar, waartoe ik ook behoorde, op te vangen. Op de spitsdagen moesten de lezers in de kantoorruimten van het personeel plaatsnemen. Bovendien was er geen ruimte voor het raadplegen van microfilms. Anno 2005 verhuisde het Stadsarchief daarom, samen met de Dienst Stadsarcheologie, naar de nieuw gebouwde erfgoedsite op het terrein van de voormalige Puntfabriek Arbed-Noord op Gentbrugge, De Zwarte Doos genaamd. De beide diensten hebben immers het verleden van de stad als werkterrein en zien toe op de goede bewaring, de wetenschappelijke ontsluiting en het ter beschikking stellen van stukken en objecten (zie ook gentonfiles.be).
© 2014 GENTBLOGT VZW