Albert Sugg en de Belle Epoque in Gent: Série 1 (80) Gravensteen IV, het huis van de kastelein en de keuken
In de serie 1 van Albert Sugg handelen heel wat postkaarten over het toen herontdekte Gravensteen. In deel 54, deel 75 en deel 78 toonden we reeds de kaarten over respectievelijk het westelijk deel, de ringwal en de toegangspoort. Deze week komt het huis van de kastelein en het noordelijk deel aan bod. Arthur De Decker doet de duiding en Jos Tavernier verzorgt de hedendaagse zichten.
Deze Suggkaart toont ons het ruineuze gebouw dat in de 13de eeuw ten oosten aan het Donjon werd toegevoegd. Dit werd lange tijd de Romaanse galerij genoemd doch werd na de restauratie door Jozef De Waele tijdens la Belle Epoque de kasteleinswoning geheten daar het de woning van de slotvoogd of burggraaf zou geweest zijn. Deze gevel, met langs beide zijden een toren, was één van de merkwaardigste delen van het Steen. De toren links bevat een wenteltrap die naar de verdiepinen en naar het Plat bovenop het Donjon leidt. De toren rechts, niet te zien op de kaart, bevat een kamertje op elke verdieping. De voorgevel heeft op de eerste verdieping 4 grote rondbogen gedragen door mooie zuiltjes. Deze staan op steunmuren, die uit het schuine ondergedeelte van de muur oprijzen. De Romaanse rondbogen overspannen de vensters van de kamer van de kastelein, ook wel de kapitein van het kasteel genoemd.
Zoals te zien op deze recente foto van Jos Tavernier bouwde architect Joseph De Waele (1844-1910) tijdens la Belle Epoque boven de eerste verdieping een tweede verdieping gelijk aan de eerste zoals men dat op de tekening van Sanderus van 1641 meende te zien en die volgens bepaalde auteurs de kapel huisvestte. Dit wordt door sommigen ten zeerste betwist: zie Ghendsche Tydinghen 2003/1/43-48. Het gebouw is, zoals de meeste andere onderdelen van het Gravensteen, een 19de eeuwse interpretatie. Vanuit een verbeeldingrijke, romantische visie wilden de restaurateurs van toen zo grootmoedig mogelijk hun stad archaïseren en dat deden ze met een archeologische methodiek en kennis die niet kan vergeleken worden met die van vandaag. De huidige restaurateurs besloten daarom een aantal restanten van die romantische romantiek te behouden, als relieken van een vaak geïdealiseerde maar daarom niet minder boeiende kijk op het verleden.
Deze Suggkaart geeft ons een mooi beeld van in welke toestand het Gravensteen zich bevond nadat het tussen 1889-1895 werd ontdaan van alle parasitaire aanbouwsels en vóór de drastische “herstellingen†in de periode 1905-1913. Rechts zien we de zogenaamde Romaanse gaanderij, nadien het huis van de kastelein genaamd, eigenlijk de “Forebuilding†voor de kern van het Gravensteen. Daarvoor staat een houten stelling aan de hoektoren. Vooraan zien we de aanzet van de boog waaronder later een toegangstrap werd gebouwd.
Deze recente foto van Jos Tavernier toont ons de huidige toestand van de “Romaanse galerij†waarvan gezegd wordt dat bij de herstelling de wetenschappelijke bevindingen de verbeelding der restaurateurs onvoldoende hebben afgeremd.
Deze Suggkaart toont de toegang tot het oostelijk bijgebouw voor de restauratie van 1913. In de 19de eeuw was dit een openbare doorgang naar het noordelijke bijgebouw dat op de achtergrond te zien is. Rechts de toren van het huis van de kastelein.
Op deze huidige foto van Jos Tavernier zien we links een moderne toevoeging in glas en beton als verlichting van de kelder onder het Donjon.
Deze Suggkaart werd op 3 januari 1905 verstuurd naar Nederland als nieuwjaarskaart. Ze toont ons links het noordelijk bijgebouw nadat de burcht was ontmanteld en alle constructies die niet als middeleeuws werden beoordeeld weggebroken. Ook veel middeleeuwse constructies, die niet in Doornikse steen, maar in baksteen waren opgetrokken, ondergingen dit lot. Voor het noordelijk bijgebouw, door de Suggkaart omschreven als de keuken, had men de bedoeling het ook te restaureren. Op plannen van Joseph De Waele, die vermoedelijk dateren van 1907-1908, staat een gedetailleerd uitgewerk voorstel voor restauratie van dit bijgebouw, doch dit werd nooit aangevat. In 1913 verliet de laatste bouwvakker het Gravensteen. We weten niet precies waarom de restauratie nooit werd voltooid. Men had alles op alles gezet om de restauratie voltooid te krijgen tegen de Gentse Wereldtentoonstelling van 1913. Wellicht uit tijdnood, of wegens gebrek aan financiële middelen, slaagde men hier niet in. Speelde het feit dat Joseph De Waele in 1910 overleed een rol? Tijdens de Wereldtentoonstelling wou men waarschijnlijk geen werken binnen de muren van het Steen. Bovendien was het noordelijk bijgebouw, door zijn ligging aan de achterkant van de Donjon, aan het oog van de meeste bezoekers onttrokken, waardoor het minder belangrijk werd geacht  Toen in 1914 de Grote Oorlog uitbrak en het Steen door de Duitse soldaten als wachtpost werd gebruikt, kwam van voortzetting van de werken natuurlijk niets meer in huis. Bovendien bleken de Duitse soldaten allerminst goed te zorgen voor het Steen. Waterinfiltratie veroorzaakte zware schade aan het interieur. Pas bij de herdenking van 100 jaar Belgische Onafhankelijkheid in 1930 werd het Gravensteen weer in een aanvaardbare toestand gebracht. Van de plannen voor het restaureren van het noordelijk en noordoostelijk bijgebouw werd echter geen gewag meer gemaakt.
Uit deze recente foto van Jos Tavernier blijkt duidelijk dat nu dit noordelijk deel nog steeds beschouwd wordt als een achterkant, enkel goed als opslagruimte voor allerhande rommel. Van een concreet restauratieplan is ondertussen nog altijd geen sprake. Frederik Mahieu schreef hierover in Stadsarcheologie, reeks 2 nr2, 2008, p.154: “Het is onaanvaardbaar dat de ruïne van het noordelijk bijgebouw nog langer in dergelijke omstandigheden onbeschermd verder vervalt…Het gebouw verdient een goede, conserverende restauratie, die rekening houdt met de documentaire waarde van alle bouwsporen op het noordelijk bijgebouw, die het gebouw eindelijk terdege beschermt en het, na honder jaar isolement, opnieuw een volwaardiger rol laat spelen binnen het gebouwenbestand van het Gravensteen.â€
Deze Suggkaart toont ons de in de 13de eeuw noordelijk tegen het Donjon aangebouwde keuken tijdens de restauratiewerken. Uit het onderzoek van de botten die men in het Gravensteen terugvond, weet men wat er in deze keuken werd bereid en daaruit blijkt dat de bewoners, in feite de passanten dus, een machtige positie innamen in de maatschappij. 5 à 10% van het menu bestond uit jachtwild. In bossen en velden leefden toen een overvloed aan hazen, edelherten en ree. Ook everzwijn was zeer gegeerd, een in die tijd erg moeilijke en gevaarlijke jacht. Een andere en zeer prestigieuze lekkernij was bruine beer die nog tot in de 12de eeuw voorkwam in Vlaanderen maar vervolgens uitsterft door overbejaging en het kappen van de eikenbossen. In waterrijke gebieden jaagde men vooral op bevers en watervogels, waaronder eenden en zwanen. Daar de Schelde toen nog een visrijke rivier was stond er ook steur, snoek en paling op het menu. Men trof ook resten van potvis aan. Wellicht kon de graaf rechten doen gelden op aangespoelde dieren aan de kust en belandde de walvis zo op het menu. Later komt trouwens ook in burgerhuizen vrijwel alleen nog zeevis op tafel. Zeevis kon je inzouten, roken en drogen, zoetwatervis niet. Uiteraard was het niet elke dag feest. Doorgaans twee keer per dag aten de graaf en zijn gevolg ook doordeweekse kost. Ruim 90 % van alle voeding in die tijd bestond uit varken, schaap en rund. Meer dan de helft van de in het Gravensteen teruggevonden botten zijn afkomstig van varkens. De varkens van toen waren bosdieren en in de bossen speelde het alleenrecht van de heer. De middeleeuwse adel spiegelde zich graag aan de grandeur van de oudheid. Voor hun menu inspireerden ze zich op Romeinse keukenliteratuur, waarin varkensvlees tot de finesse behoorde. Alle teruggevonden dierenschedels zijn doorkliefd wat erop wijst dat ook hersenen op het menu stonden. Over de tafelmanieren van de gravensteenbewoners beweert men te weten dat als het been nagenoeg afgekloven was men de restjes gewoon op de grond gooide, waar de honden het werk afmaakten. Na de maaltijd dienden de honden als servet:.zij likten alles schoon. Intussen werd heel wat drank verzet. Wijn vooral, die in tonnen via de Schelde werd aangevoerd.
In 1936 schreef Herman De Cat: Het Gravensteen
Als opgestuwd van uit den duist’ren grond
In het twintig-eeuwsche Gent verloren
ligt grootsch het Gravensteen, in diepen droom
omraasd door ’t lied van tramway’s en motoren.Eens, borg het, rots van ongenaakbaarheid,
een ras van heerschers in zijn ingewand,
en somber hieven, als in een dreiging,
zijn grijze tinnen over ’t weerloos land…O heerszucht, ijdelheid der ijdelheden!
nog rechten zich, ten spijt van wind en weer,
na zooveel eeuwen, de vergrauwde muren,
doch open staat de poort, de brug ligt neer…Waar blijft de dreun der zware ridderschreden?
Toeristen slenteren van zaal tot zaal,
een grijze gids praat uitleg, dof-verveeld,
waar eertijds galmde ’s graven trotsche taal.En van de tinnen tot de duist’re krochten
waar eens weerklonk gekerm en wild gesnik
dwalen reizende geliefden soms,
vol jong geluk, en met verstrooiden blik.
© 2014 GENTBLOGT VZW
Altijd heel interessant.
Bedankt.