De Maatschappij voor Natuurlijke Historie, ofte: over de Gentse dierentuin (2)
’t Archief.Gent on Files vzw (GOF) was op 10 september 2007 te gast in het Museum voor Dierkunde (UGent) aan de Ledeganckstraat, voor een uiteenzetting over de Gentse dierentuin. We werden verwelkomd door Leen Charles, stadsarchivaris, die ons de boeiende geschiedenis van deze verdwenen instelling uit de doeken deed.
U las dinsdag deel één, over het hoe en het waarom van het ontstaan van de “zoölogiek”; bij deze deel twee.
Naast het bezichtigen van de dieren kon het publiek in de Gentse dierentuin ook terecht voor verschillende nevenactiviteiten. Een- à tweemaal per week was de dierentuin immers het decor voor concerten, waarvoor ook samengewerkt werd met de Maatschappij van Hovingbouw en Kruidkunde (de organisatoren van de Floraliën) en die enkele malen per jaar gepaard gingen met luisterrijke feesten, waarbij het grote gebouw verlicht werd door gaslampjes. Die werden georganiseerd tijdens de Gentse Feesten of bij speciale gelegenheden zoals een koninklijk bezoek. Aanvankelijk werd tijdens de Gentse Feesten ook vuurwerk afgeschoten maar op vraag van de directeur werd dit, voor de rust van de dieren, toch afgeschaft. Voor de lagere klassen werden aparte feesten en concerten, bv. ook tijdens de Gentse Feesten, georganiseerd. Ook de kinderen van de leden konden regelmatig genieten van aparte activiteiten, zoals kinderbals. Tijdens een bezoek aan de zoo konden zij voor 10 centiem ook ritjes maken op de rug van een pony of een dromedaris.
Vanaf 1896 werd de Maatschappij voor Natuurlijke Historie echter geconfronteerd met een drastische daling van het aantal leden en dus van de inkomsten uit abonnementen, waardoor na enkele jaren de verdere uitbating van de tuin in het gedrang kwam. Een precieze oorzaak kan daarvoor niet aangeduid worden, maar men vermoedt dat het opkomende kust- en kuuroordtoerisme bij de burgerij een belangrijke rol gespeeld heeft. Ook het beoogde onderzoek door de universiteit is nooit echt van de grond gekomen.
Er werd uiteindelijk geopteerd om de uitbating stop te zetten op 1 oktober 1903, waarbij de dieren openbaar verkocht werden. In juli 1905 werd het faillissement van de Maatschappij officieel uitgesproken en werden de gronden, na lange besprekingen, verkocht aan de stad. De gebouwen van de dierentuin werden afgebroken, het terrein werd geëffend en er werden straten en dreven aangelegd. De gronden zonder openbare bestemming werden verkocht en al verrezen er complexen met goedkope arbeiderswoningen, zoals de Cité de Hemptinne (hoek Hertstraat – Lamastraat) en de bekende ‘Cirk’ in de Zebrastraat. Het Muinkpark is het enige wat nog rest van deze prachtige tuin.
En blijkbaar is er niets nieuws onder de zon, want deze operatie lokte heel wat protest uit bij de abonnees. Protest omwille van het kappen van de bomen die na 50 jaar een behoorlijke omvang hadden gekregen, omwille van de nood aan publieke ruimte, omwille van het slachten van de dieren en omwille van de speculatie door bouwpromotoren.
Dit boeiende verhaal werd tijdens de nocturne opgefleurd aan de hand van originele plannen en tekeningen over de dierentuin uit de collectie van het stadsarchief.
De kans is groot dat u inmiddels het gevoel bekruipt dat dit allemaal wel heel interessant is, maar dit verhaal gaat toch over een dierentuin, en we hebben tot nu nog geen woord over een dier gehoord. Datzelfde gevoel hadden wij ook op de nocturne, maar geen nood, dit luik werd bewust uitgesteld en ruimschoots ingevuld door de tweede spreker, Dominick Verschelde, de enthousiaste conservator van het Museum voor Dierkunde.
Het museum werd samen met de universiteit opgericht in 1817 om te zorgen voor didactisch materiaal bij de lessen dierkunde en vergelijkende anatomie. Het had twee luiken: enerzijds het Cabinet d’Anatomie en anderzijds het Cabinet de Zoologie. Van de binnengekomen dode dieren gingen skelet en organen richting afdeling anatomie, terwijl de huid gebruikt werd om het dier op te zetten en terechtkwam in de afdeling dierkunde. Later werden beide afdelingen samengevoegd.
Na de oprichting van de Maatschappij voor Natuurlijke Historie was er een geregelde inbreng van exotische dieren. Onderzoek heeft uitgewezen dat een groot deel van de dieren uit hun collectie binnengebracht zijn in de jaren 1854-1855. Het was een periode van volle expansie van de dierencollectie in de zoo maar veel dieren waren echter omgekomen tijdens hun transport, waarvan de omstandigheden lang niet te vergelijken waren met die van vandaag, of kort erna. Zo bereikte van een eerste bestelling van vijf olifanten geen een de dierentuin.
Tussen 1853 en 1870 werden zo’n 160 dieren naar het Museum voor Dierkunde overgebracht. In de afdeling dierkunde (de opgezette dieren dus) zijn er daarvan nog tussen tien en twintig bewaard (men is immers niet 100 % zeker van het aantal omdat men van een aantal exemplaren slechts een (sterk) vermoeden heeft dat ze van de dierentuin komen): brand, oorlogen, museumkever e.d.m. hebben hun tol geëist. Gelukkig zijn in de afdeling anatomie veel meer preparaten, afkomstig van dieren van de Maatschappij, bewaard gebleven.
In het doolhof van gangen vol kasten met verstild leven, netjes gerangschikt volgens klasse en soort, maakten we kennis met een aantal authentieke Gentse dierentuindieren, zoals het negenbandgordeldier, de struisvogel, de halsbandpekari, de dromedaris, de guanaco of wilde lama, de bizon, de nijlgau, de rode neusbeer, de gestreepte hyena, de chimpansee, de grijze reuzenkangoeroe of de fuut. Dominick Verschelde hield ons in de ban met zijn geanimeerde uitleg over de dieren, hun herkomst, hun leefomstandigheden of hun naamgeving (wist u bv. dat kangoeroe betekent “Ik begrijp u niet†in de taal van de Aboriginals?).
De dierencollectie in de zoo weerspiegelde de belangstelling van het 19de-eeuwse publiek voor exotische dieren – zowel roofdieren (leeuwen, tijgers, beren) als graseters (lama’s, gazellen, herten, buffels, zebra’s) – waarnaar men bijzonder nieuwsgierig was. Daarnaast was er ook een fascinatie voor allerlei siervogels – fazanten, papegaaien, parkieten maar evengoed zwanen, duiven en kippen. Het meest succesvol bij het publiek waren evenwel de apen en de olifanten.
Het is van Chamba van Circus Harry Malter (Heusden)
Ter afsluiting nog een verhaal over de legendarische olifant Betsy. Neen, niet over de discussie wie nu opgegeten werd, daarvoor verwijs ik graag naar dit artikel. Het is een verhaal over het skelet van Betsy, dat volgens de mythe in het bezit van de universiteit zou zijn. Helaas, driewerf helaas maar de univ heeft dit skelet niet.
Publiekslieveling Betsy, die in 1855 in de zoo aankwam, overleed in de winter van 1887-88 waarna ze werd aangeboden aan de universiteiten van Brussel en Gent. Brussel had geen interesse want ze hadden al te veel olifanten en Gent vond het te duur. De Maatschappij besliste dan om alleen de schedel te bewaren. Later werd beweerd dat de universiteit de schedel van Betsy zou hebben: volgens de overlevering had Betsy een misvormde kaak door te veel koekjes te eten en de univ bezit inderdaad een misvormde olifantenschedel. Klein detail: die schedel is van een Afrikaanse olifant en Betsy was een Indische olifant.
Vanwaar dan dat verhaal? Archiefonderzoek heeft uitgewezen dat bij de sluiting van de dierentuin, de universiteit ca 1904 de schedel van Betsy effectief heeft aangekocht. Die werd decennialang in het Museum van Dierkunde bewaard maar werd in 1985 geruild voor 5 andere olifanten-schedels. Latere pogingen om Betsy’s schedel terug te vinden liepen helaas op een dood spoor uit. Maar! Uit datzelfde archiefonderzoek is gebleken dat samen met de schedel vijf halswervels werden aangekocht. Het enige overgebleven materieel spoor van Betsy ligt dus in de vorm van vijf halswervels tentoongesteld in een metalen kast in het Museum voor Dierkunde.
Voor wie meer wil weten:
- http://www.gent.be/zwartedoos
- http://intramar.ugent.be/museumdierkunde/
- Albrecht, Heidi, “Het ontstaan van de dierentuinen, een nieuw fenomeen”. In: Van mensen en dingen, I-2-2003, pp. 149-164.
- Albrecht, Heidi, “Een halve eeuw ‘Maatschappij voor Natuurlijke Historie’ te Gent”. In: Van mensen en dingen, I-4-2003, pp. 345-364.
- Campens, Edward, De Gentsche diergaerde. Uitgaven van het Willemsfonds, nr. 8, [1853], 120 p.
© 2007 GENTBLOGT VZW
Kijk,
dat zijn de histories en de verhalen die we willen lezen !!!
Meer van dat !!!
Aanstekelijk verteld, en mooi beeld, wijs!
Onder de zwartwitte foto staat de vermeding “bizons”. Is dit juistwant hun vacht ziet er zo lang behaard uit. Kunnen het geen yacks uit de Himalaya zijn?
Natuurlijk de foto toont hun kop maar deels, er daaraan zouden we het beter zien.
Alleszins: prachtige reportage.