Albert Sugg en de Belle Epoque in Gent: Série 1 (35) Baudelo
Reeds 35 opeenvolgende weken worden hier aan de hand van de postkaarten serie 1 van handelaar Albert Sugg zichten van Gent besproken zoals deze er in de BelleEpoque uitzagen en nu. Arthur De Decker verzorgt de teksten en Jos Tavernier de hedendaagse zichten. De vorige delen staan in het archief van Gentblogt.
 Zoals vorige week tonen we deze keer terug een met de hand ingekleurde Suggkaart. We zien de vijver van de Baudelohof met enkele wandelaars.
Voor enkele andere oude zichten op deze botanische tuin zie de website van de Waterwijk.
De uitbreiding van de plantenstudie sedert de 16de eeuw had het bestaan van de botanische tuinen noodzakelijk gemaakt. In de eerste jaren van de Franse republiek werd er ook te Gent een plantentuin opgericht door Charles Van Hulthem (1764-1832) en dokter Bernard Coppens. Als respectievelijk secretris en voorzitter van een jury voor kunsten en wetenschappen, zochten zij naar een locatie voor een centrale school met een openbare bibliotheek, die door een wet van 1795 in iedere departementale hoofdplaats moest worden opgericht. De Baudeloabdij aan de Ottogracht, waarvan de kerk reeds dienst deed als “tempel van de Redeâ€, leek hiertoe best geschikt wegens haar ligging in het centrum van de stad.
Van Hulthem, die kon verhinderen dat de Hemonybeiaard van de abdij tot kanonnen werd versmolten, vormde de kerk om tot bibliotheek waar alle aangeslagen handschriften en boeken uit de gesloten kloosters werden samengebracht. De tempel van de Rede verhuisde naar de Sint-Michielskerk (zie deel 6), De moestuin deed Van Hulthem veranderen in een kruidtuin, terwijl in de oude kloostergebouwen in 1797 de “école centrale d’enseignement moyen†werd geopend, omgevormd tot lyceum in 1804.
In de plantentuin werden, zoals in de bibliotheek, de verzamelingen van de afgeschafte kloosters bijeengebracht. Ook deed Van Hulthem een oproep tot alle amateurs om dubbele exemplaren aan de kruidentuin af te staan. Zo werd de Gentse plantentuin een van de rijkste van Europa.
De plantentuin, aangelegd volgens een ontwerp van stadsarchtect Jean Baptiste Pisson (1763-1818), bestond uit 4 delen: de serres, de “EcoleBotaniqueâ€, een hoek met groen blijvende heesters en coniferen en een grote landschapstuin. Deze laatste was bestemd voor wandelaars. De toegang bevond zich in de huidige Baudelostraat.
Na de afschaffing van de Centrale School in 1802 mocht het stadsbestuur de tuin overnemen. Toen Willem I Gent in 1816 een universiteit schonk  kreeg die de beschikking over de tuin en de universiteit. Dit zorgde echter voor discussies over wie welke kosten moest dragen: de stad of de staat. Wel bezorgde de stad in 1857 de wandelaars een tweede toegang langs de Steendam, de huidige Rembert Dodoensdreef.
J.J. Steyaert schreef in 1857 zeer lovend over dit eerste Gentse wandelpark:
deze hof is de aegenaemste en bevalligste wandelplaets van Gent, waer kunst, wetenschap en smaek zich vereenigen; waer de stille wandelaer zich in ’t beschouwen der scoone natuer kan verlustigen, en de beoefenaer der kruidkunde zyne studie voortzetten en zyne kennis uitbreiden… Byna in ’t midden van den hof is een ruime vyver met goud- en zilvervischjes voorzien; en daer ter zyde is een ronde bassin, welks waeter dient om deze liefelyke plaets te besproejen, het wassen der daerbij staende waterplanten te bevorderen, en ons eene verkwikkende frischheid te doen voelen.
Omstreeks 1865 bleek deze Hortus Gandavensis helemaal niet meer geschikt als “Botanieken hofâ€. De luchtvervuiling door de fabrieken aan het Handelsdok schaadde de groei en bloei van de planten. Na een lange discussie raakten de betrokkenen het eens over de verhuis van de plantentuin naar een terrein naast het Citadelpark en de Hofbouwschool waar we het eerder over hadden in deel 14. De verhuizing van de collecties , met paard en kar, gebeurde in 1902,  in het jaar dat deze Suggkaart werd verstuurd.
Na de opening van de nieuwe plantentuin werd de oude Hortus aan de Ottogracht een openbaar parkje, uitgerust met een speelplein. Het Stadslaboratorium nam gebouwen over. Toen het stadsbestuur in 1911 een nieuwe straat door het oude Baudelohof trok (de Bibliotheekstraat), verloor de tuin veel van zijn charme. De afgelopen jaren herontdekten de Gentenaars dat stukje groen, omdat de vzw Trefpunt er tijdens de Gentse Feesten een deel van het programma van Sint-Jacobs ondebrengt.
Gedurende meer dan 100 jaar sneed de Bibliotheekstraat de Baudelohof in tweeën , wardoor dit park versnipperd werd. In het najaar 2006 verdween de Bibliotheekstraat en werden beide delen herenigd. Van de straat bleef alleen en fiets- en wandelpad over. Zie daarover vroeger op Gentblogt: Aannemer begint met heraanleg Baudelopark, Herenigd Baudelopark, Baudelohof dag van het park 2010.
Volgens een voorontwerp van 1995 zou er ook nog opnieuw een vijver komen. In afwachting daarvan kiekte Jos Tavernier deze huidige plas in het park.
Deze Suggkaart toont ons het koor van de voormalige kapel van de Baudelo-abdij juist voor dat het dichtgeslibte Baudeloleitje werd gedempd en de Bibliotheekstraat door het Baudelopark werd aangelegd. We zien ook nog de nu verdwenen traptoren en de toegang tot het klokkentorentje. Aan de voet daarvan bevindt zich de kloostergang. Voor de rijke geschiedenis van deze abdij verwijzen we opnieuw naar Waterwijk.be en naar het archief van Gentblogt.
De naam Baudelo zou verwijzen naar graaf Boudewijn IX, die de vestiging in het “loo†(bos) van Sinaai mogelijk maakte. Abt Delirio trok in Gent een nieuw complex op, waarvan nog grote delen bewaard bleven.
De barokke klokkentoren dateert uit 1660 en bevatte ooit een beiaard gegoten door Pieter Hemony  en in 1765 bespeeld door de 9-jarige Wolfgang Mozart. De abdij werd onder de Franse Republiek afgeschaft en het complex werd de reeds voornoemde Ecole Centrale du Département de l’Escaut (1795-1802) . Vanaf 1804 werden alle bibliotheekboeken van de Gentse kloosters samengebracht in de kapel, een verzameling die aan de basis lag van de latere Universiteitsbibliotheek (1819 tot 1935).
Bij de stichting van de universiteit schonk de stad Gent genereus haar bibliotheekcollectie aan de nieuwe instelling, inclusief meubelen, instrumenten, gravures, bustes en schilderijen. Dit werd vastgelegd in een contract waarin stond dat in ruil de universiteit moest voorzien in het beheer en de publieke toegankelijkheid ervan en de taak van “stadsboekerij†vervullen op vastgestelde openingsuren. Het was dus een schenking onder voorwaarden. Die waren slim onderhandeld. Door deze clausule beschikten de Gentenaars over een bibliotheek en leeszaal, zonder dat van de stad een duit subsidie kan geëist worden. Datzelfde contract stipuleerde dat de hele collectie -inclusief alle aanwinsten sinds 1818-  in het volle bezit van de stad moest terugkeren zodra de universiteit zou ophouden te bestaan, om welke reden dan ook.
In de boekenzaal stonden de borstbeelden van enige voorname mannen, in deze volgorde: Van Lokeren, Molitor, J.F. Willems, Van Crombrugge, Triest, Gretry, Sanderus, Van Dyck, Justus Lipsius, Dodoens, Vesalius, Ortelius, Rubens, Hosschius, Montanus, Van Hultehem, J.F. Kluyskens, K. Ledeganck. Weet een van onze lezers waar deze bustes naar toe zijn?
De bibliotheek evolueerde in het begin van de 20ste eeuw in de richting van een moderne wetenschapsbibliotheek, zodat een splitsing van de collectie onvermijdelijk was. Deze kwam er in 1945 met de verhuis van de universiteitsbibliotheek naar de Boekentoren op de Rozier. De openbare bibliotheek bleef in de Baudelokapel aan de Ottogracht. Dit kon echter moeilijk een volwaardige bibliotheek genoemd worden. Het was er romantisch maar ook hopeloos onpraktisch. Er waren vooral de natte gronden van de Ottogracht. Het vocht en de schimmels tastten de collecties onherroepelijk aan, ook nadat de grachten gedempt waren.
Tot in 1979 werkte men met een gesloten kastsysteem. Alle aangevraagde werken moesten door het personeel opgezocht worden, wat ik als gebruiker als zeer tijdrovend en weinig klantvriendelijk aan den lijve heb ondervonden. Een leeszaal bestond niet. Bovendien was er een nijpend plaatsgebrek, een zeer beperkt budget en  slechts 12.700 actieve leners. Na de fusie van de randgemeenten met de stad in 1976 telde Gent 47 bibliotheken van zowel katholieke, liberale als socialistische strekking. Een algemene structuur ontbrak en mede aangestuurd door het bibliotheekdecreet van 1978 besloot men in 1979 vier stedelijke openbare bibliotheken op te richten.
De bibliotheek aan de Ottogracht werd de hoofdbibliotheek en kreeg een filiaal in Gentbrugge, Ledeberg en Mariakerke. In de volgende jaren werden 28 privaatrechtelijke bibliotheken overgenomen door de stad. Deze werden voortgezet als filiaal, fuseerden of hielden op te bestaan. Sinds 2008 zijn er 15 filialen.
In 1980 volgde de verhuis van de hoofdbibliotheek naar een ruimer, moderner pand op de Kouter (waar nu de Standaard Boekhandel zit) en werd het grootste deel van de collectie in open kasten gepresenteerd.
Sinds 1992 bevindt de hoofdbibliotheek zich in het gebouw, uit 1956, van het voormalige Elektriciteit-Â, Gas-Â en Waterbedrijf (EGW) aan het Graaf van Vlaanderenplein waarover we het hadden in deel 18.
Het huidige bestuursakkoord van de Stad Gent voorziet in de bouw van een nieuwe hoofdbibliotheek aan de Waalse Krook, waarover we het later nog zullen hebben.
Jos Tavernier toont ons het huidige koor van de Baudelokapel gezien van uit de Biblotheekstraat. Alhoewel deze kapel sedert 1936 werd geklasseerd als monument werd enkel de dakruiter van 1660 recent prachtig gerestaureerd. Het oorspronkelijk gotisch karakter van het interieur ging reeds op het einde van de 18de eeuw verloren. De klassicistische marmeren bekleding naar ontwerp van Pieter van Reysschoot (1738-1795) ging verloren bij de transformatie tot opslagplaats van de bibliotheek. Het met medaillons, festoenen en putti versierde koor werd zwaar ontsierd door latere toevoegingen en is momenteel zwaar verloederd. Het werd soms nog gebruikt voor voorstellingen tijdens de Gentse Feeten en ook nog als opslagruimte voor het MIAT. Af en doet men nog eens een merkwaardige vondst.
Sedert 2011 stond de vroegere stadsbibliotheek te koop. Ondanks dat dit beschermde monument een in 1820 ontworpen neoclassistisch portiek heeft van architect Lodewijk Roelandt en daarnaast een neoclassicistische vleugel van architect Adolphe Pauli (1861 en 1881) is er toch een gemeenteraadslid dat pleitte voor de totale afbraak.
Recent werd het complex verkocht aan een projectontwikkelaar voor 1,26 miljoen euro en bestaan er plannen om het binnen de 5 jaar te verbouwen tot een woon-winkelcomplex. Er komt een horecafunctie in de vleugel langs het Beverhoutplein, met aan de tuinzijde een buitenterras. De kapel wordt ingericht als een publiek toegankelijke, multifunctionele ruimte voor o.a. antiek- of boekenbeurzen, theater of concerten, tentoonstellingen , enz. Ook het aan de andere straatzijde liggende gebouw van kookgroothandel Rogge met gevelbreedte van 60 meter, veranderde onlangs van eigenaar. Projectontwikkelaar Urban Link kreeg een bouwvergunning voor een nieuw appartementsgebouw met 29 eenheden.
Â
Op deze merkwaardige Suggkaart waren spoken rond. Enkel wie zeer goed kijkt ziet links enkele figuren op de hoek van de Ottogracht en de Baudelostraat de straat oversteken.
Tot in 1872 liep achter Sint-Jacobs, van aan de Kernemelkbrug tot aan de Krommewal, een afleiding van de Leie. Bij veranderingen in het noorden van het St-Jacobskwartier werd die gracht in 1873 gedempt. Hierdoor verdwenen 4 bruggen: De Baudelo- of Bibliotheekbrug, de Druifbrug, de Wulvenbrug en de Speldenbrug. De gewone middeleeuwse naam van dit water was “de gracht bachten St-Jacobs†of “achter de marctâ€(de Vrijdagsmarkt).
Doch een fantazierijke kroniekschrijver uit het einde van de 13de eeuw, Jan van Thielrode, beweerde in zijn kroniek van Sint-Baafs dat keizer Otto daar een gracht deed graven als grens van het Duitse Rijk. Dit werd door de eeuwen heen als waarheid aangenomen. Pas in het begin van de 20ste eeuw werd deze fabel ontmaskerd als het voorbrensel der verbeelding van de Gentse monnik. Op de plaats waar vroeger die gracht liep ligt thans de straat die nog die oude fantaisistische naam draagt en waar ook de ingang was van de machtige Baudeloabdij.
Rechts staan het gewezen verblijf van de abt. Deze paleiswoning was in de 18de eeuw ingericht naar de smaak van de tijd. De ontvangstkamer van Baudelo was zo luxueus ingericht dat het interieur werd opgenomen in het Bijlokemuseum, huidige STAM.
Op het moment van deze foto-opname was het voormalige abdijcomplex reeds een school. Oorspronkelijk de reeds hoger geciteerde Ecole Centrale du Département de l’Escaut. Alle kinderen van stadsambtenaren tussen 12 en 21 jaar werden verplicht naar die school gestuurd. Tussen 1802 en 1832 was de voormalige abdij opeenvolgend ingenomen door het Lyceum van Gent (tot 1814), het Koninklijk College en het Municipaal College (na het einde van de Hollandse Republiek), en op zijn beurt vervangen door het stedelijk Koninklijk Athenaeum. Het Koninklijk College kende zijn hoogtepunt in 1819, met een kostschool voor 100 (semi)internen en ca. 200 externen.
Met een stedelijk besluit van 1832 werd het Lyceum vervangen door een Atheneum met pensionaat om de aanstormende generatie telgen uit de nieuwe ondernemers- en industrieburgerij klaar te stomen, waarbij orde, tucht en werkzaamheid centraal stonden. Veel 19de- en 20ste-eeuwse bekenden uit de Gentse wetenschappen, kunsten, industrie, ambtenarij, media of politiek begonnen hun studies aan het gewezen Koninklijk Atheneum Ottogracht, hoofdzakelijk van vrijzinnige, liberale of linkse signatuur. Enkele oud-leerlingen zijn: Gustave Callier (1819-1863), Désiré Van Monckhoven (1834-1882), Victor Horta (1861-1947), René De Clercq (1877-1932), Karel van de Woestijne (1878-1929), Richard Minne (1891-1955), Johan Daisne (alias Herman Thierry, 1912-1978), Willy De Clercq (1927-2011). De voornoemde Johan Daisne was tussen 1945 en 1977 de Gentse hoofdbibliothecaris in het gebouw er naast.
Ondertussen  is dit atheneum ook al weer van naam veranderd en werden er klaslokalen van de kunstacademie in ondergebracht.
In het ‘voortuintje’ dat tot parkeerplaats is gedegradeerd, stond een standbeeld van Carolus De Cock.
Dit standbeeld, onthuld op 12 juli 1920 in aanwezigheid van (toen) kroonprins Leopold, minister Lippens, minister Anseele en burgemeester Braun kreeg de naam ‘Pro patria’. Het werd gemaakt ter herdenking van de leraars, leerlingen en oud-leerlingen van het Koninklijk Atheneum, in totaal 58 personen, gesneuveld voor het vaderland gedurende de oorlog 1914-1918.
Als ik nu de recent genomen foto van Jos Tavernier bekijk blijkt het standbeeld verdwenen. Waar naar toe?
© 2013 GENTBLOGT VZW
Beste Arthur, prima werk zoals we het van u gewoon zijn.
Enkele kleine bijvoegsels of vragen.
- Gekende opmerking: LOUIS Roelandt.
- Ge spreekt van de Hollandse Republiek: quid?
- Wie lezen hier dat tal van beelden en bustes uit de kapel van bekende Belgen en Vlamingen verdwenen zijn. Inderdaad, ik doe zelf opzoekingen over één van mijn voorouders, Jean Robert Calloigne, gelauwerde beeldhouwer van koning Willem I. In 1908 schreef ik naar schepen Lieven Decaluwe om nieuws over de bustes van Sanderus en Ortelius. Een jaar nadien kreeg ik eindelijk het antwoord dat bij navraag aan de universiteit er geen sporen meer van te vinden zijn. Ik geloof dat de unief zeer slordig omgaat met zijn patrimonium.
- Deze morgen nog treurde ik bij het voorbijrijden aldaar over de beschadiging van de sokkel en de verdwijning van dat Pro Patria-beeld.
Ik ben niet zo zeker dat het de Universiteit was die hier nogal slordig omging met patrimonium. Ik herinner mij dat het Stedelijk Secundair Kunstinstituut enkele jaren geleden bvb eens een bewerkt wrak van een Mercedes op die sokkel heeft gezet. Het Stedelijk kunstonderwijs laat eigenlijk een nogal bedenkelijk spoor na als men ziet hoe ze oude abdijen & kloosters hebben gebruikt en volledig uitgeleefd (Rodelijvekensstraat, Academiestraat).
Een deel van het interieur van de Baudelo bibliotheek was ooit gedemonteerd terecht gekomen in het Stedelijke Museum van Sierkunst. Wat er daar jaren later nog van overbleef is dan eens verkocht door het Museum van Sierkunst op een openbare verkoping. Deze openbare verkoping gaf destijds een rel (is nogal uitzonderlijk dat musea delen van hun collecties openbaar veilen). Er werd daar onder andere ook een oud model van de Sint-Pieterskerk verkocht dat ze in bruikleen hadden en uiteindelijk heeft de stad dat dan met schaamrood op de wangen moeten gaan terugkopen bij een antiquair in Parijs aan een veel duurdere prijs.
Wat ik mij herinner van het lot “Bibliotheek Baudelo” op die openbare veiling was dat het een grote hoeveelheid hoge wanden en losse planken waren. Volgens Lieven Daenens nog deze week, is er in de loop der tijd in het Museum van Sierkunst blijkbaar veel gewoon verdwenen en zijn er vandaag grote hiaten vergeleken met oude inventarislijsten.
Inderdaad Stan in de voorbije jaren had het Museum voor Sierkunsten een “depot” in de gebouwen, nu eigendom van de jeugdherberg. Als Conservator Lieven Daenens ineens besloot het op te ruimen, had men dat bedenkelijk idee vele stukken te verkopen. Volgens mij was dat niet verantwoord en misschien zelfs ook niet wettelijk. Weken lang heeft daar ook een afvalcontainer gestaan waar iedereen kon komen putten, of om brandhout te vergaderen of zelfs om mooie sierstukken te recycleren. Vele mensen uit de buurt (en zeker in het Gewad) hebben er hun hart kunnen ophalen.
Dat de universiteit voor het minst “slordig” omgaat met dergelijk patrimonium werd me ook verteld door een vriend. Jaren stond een buste van zijn grootvader-professor in gekend universiteitsgebouw. Het verdween. Hij heeft die zomaar teruggevonden bij een antiekhandelaar. Kan zoiets wel?
In een blog heb ik onlangs het volgende geschreven :
Door de jaren heen is enorm veel veranderd: oorspronkelijk was dit het Museum voor sierkunst , het werd ??Design Museum in 2002; in 1974 was L. Daenens conservator vandaag heet deze functie directeur. En de verandering van naam was , voor hem , heel toepasselijk.
Want hij is helemaal geen conservator, hij wil iets nieuws. Zoals hij me enkele maanden terug nog zei: Het verleden interesseert me niet, het is alleen de twintigste en eenentwintigste eeuw die me interesseren.
Op een van de panelen in de tentoonstelling bevestigt hij dit : Ik ben geen mens die in het verleden leeft. Je bouwt op het verleden. Dat wel. Maar vandaag en morgen zijn essentieel…
Waarom blijft dat Design-museum dan aanleunen in en bij een prachtig 18de-eeuws stadspaleis? Daenens is/was er niet op zijn plaats, hij had geen respect voor zijn historische omgeving.
Waarom wordt het woord museum nog gebruikt? Een “Muse” is een antieke verpersoonlijking van de “inspiratie”. De inspiratie die komt uit het verleden. Voor heden en toekomst zou ik een ander woord gebruiken….collectie bv.
Gent Info liet ondertussen weten dat het beeld Pro Patria bij de restaurateur staat met als bijkomende uitleg :” We wachten op budgetten om de sokkel te vernieuwen”. Dat kan dus nog even duren…
Wat het internet zegt over de recente geschiedenis van die sokkel en dat standbeeld:
Maart 2005:
https://gent-door-de-jaren.be/index.php?module=Nieuws&func=display&sid=82
Februari 2010:
https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Gent_centrum_189_Ottogracht.JPG
juni 2011:
https://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=B43BR110
zie 2de foto, Mercedes op de sokkel
Volgens mij was er enkel sprake van de Hollandse Republiek in de 17 de eeuw .
Sugg zou de foto van Jos zeker gekozen hebben: een fraai beeld van het Baudeloopark.