Albert Sugg en de Belle Epoque in Gent: Série 1 (60) Oud Begijnhof Sint-Elisabeth
Het Oud Begijnhof kwam al vroeger ter sprake, in woord en beeld, op Gentblogt.  Dit gebeurde echter nog niet door middel van de postkaarten uit de Belle Epoque van de Albert Sugg in confrontatie met de huidige foto’s van Jos Tavernier en overgoten met de informatie die Arthur De Decker met u wil delen. De vorige delen staan in het Gentblogt-archief.
Deze Suggkaart werd verstuurd in 1902, blijkbaar samen met een andere kaart (“2 cartesâ€), naar een mademoiselle in Port Charlotte  in Frankrijk. In de handgeschreven tekst vooraan kunt u o.a. lezen dat zij een zeer mooie kaart heeft gekregen die zij overweegt te laten vergroten. Het betrof dus vermoedelijk een postkaartenverzamelaarster, een veel voorkomende hobby tijdens la Belle Epoque. Tussen al die tekst zien we ook nog de begijnhofkerk van Sint-Elisabeth die volgens het opschrift uit de 17de eeuw zou dateren.
Kort nadat dit begijnhof, door tussenkomst van Johanna van Constantinopel, gravin van Vlaanderen, zich hier  vanaf 1234 op dit ‘broek’ ontwikkelde, werd hier in 1242 een vrij ruim stenen gebedshuis opgetrokken in Scheldegotiek. Het was een kerk van het basilicale type: een middenbeuk en lagere zijbeuken. De kerk was toen ook voorzien van een abcis (koor) en zes traveeën. De middenbeuk en zijbeuken waren gescheiden door zuilen in Doornikse kalksteen die in de huidige kerk zijn behouden.
In de Contrareformatieperiode oogstte de begijnenbeweging opnieuw succes en het bevolkingsaantal steeg opnieuw.
In de 17de eeuw zullen twee bouwcampagnes ertoe bijdragen dat de kerk zodanig verbouwd werd en de vorm kreeg die ze sindsdien heeft behouden.
De eerste verbouwingen dateren van de periode 1630-1640 en de tweede serie dateren van circa 1682. Hierdoor worden wij vandaag nog steeds geconfronteerd met een pseudo-hallenkerk met een nieuwe barok hoofdportaal aan de westgevel. Tijdens de tweede campagne werd beslist de middenbeuk opnieuw te verhogen door het aanbrengen van bovenlichten. Hierdoor werd de middenbeuk hoger dan de zijbeuken. Op dit nieuwe dak verscheen de polygonale klokkentoren, dakruiter genaamd, 2 hoektorens aan de westgevel en 2 grote sacristieën aan de oostzijde. Ook het koor werd uitgebreid. Het interieur werd tevens aangevuld met een stenen doksaal. Het schrijnwerk van de orgelklankkast en de dakruiter werd gerealiseerd door de gebroeders Wyckhuyse.
Het nu nog bestaande kerkorgel betreft een realisatie van Max. Van Peteghem-Cornet uit 1863.
Als men de Suggkaart nr. 96 vergelijkt met dit recent zicht van Jos Tavernier valt het op dat er in de voorbije eeuw weinig veranderde aan de begijnhofkerk. Deze werd in 1943 beschermd als monument en in 1952 gerestaureerd door architect R. Van Driessche.
In de nis boven het voorportaal prijkt nu wel een Sint-Elisabethbeeld tussen opkrullende voluten, wat niet het geval was op de Suggkaart. Dit beeld mag niet verward worden met het beeld in de monumentale ingangspoort waarover we het straks nog uitgebreid hebben. Dit één meter hoge beeld werd er in 1973 geplaatst en bekostigd door de Vrienden van het Oud Begijnhof. Het werd gekapt in Vaurionsteen door de beeldhouwer Berten Coolens (°1926). Het vervangt het originele gepolychromeerde beeld in terracotta uit het atelier Bressers dat hier ooit stond.
Deze Suggkaart werd verstuurd in 1903 naar Parijs. Links zien we de huurhouderij L. De Zutter en het estaminet “In den grooten Vos†in de Edmond Boonenstraat. Links is er de Sophie van Akenstraat en de hier boven besproken begijnhofkerk en achteraan de Beginjhofdries.
Het Oud Begijnhof Sint-Elisabeth dankt zijn naam aan de Heilige Elisabeth van Thüringen, ook vaak Elisabeth van Hongarije genoemd.
Het begijnhof werd verlaten in 1874 voor het nieuwe Groot Begijnhof te Sint –Amandsberg (zie deel 42). Daarnaast ligt in de stad ook nog het Begijnhof Ter Hoye (zie deel 55 en deel 56) . Het Gentse Oud Begijnhof Sint-Elisabeth is nu een woonwijk, sinds 1956 een beschermd landschap en sinds 1994 een beschermd stadsgezicht. Het ligt in het noordwesten van de stadskern van Gent in de buurt van het Rabot (zie deel 57), tussen de Burgstraat en de Begijnhoflaan.
In de 13e eeuw verhuisden de Cisterciënzerinnen vanuit hun kloosterpand in Onderbergen, naast de Sint-Michielskerk (zie deel 6), naar hun nieuwe klooster met infirmerie, genaamd “Haven van Maria” of nog “Toevlucht van Maria”, vandaag beter bekend als de Bijloke (zie deel 17). Zij dankten hun nieuwe abdij aan de interventie van Gravin Johanna van Constantinopel.
Een aantal godvruchtig levende vrouwen die aanvankelijk in de schaduw van het klooster in Onderbergen leefden om er een bijdrage te leveren aan de ziekenzorg, verhuisden mee naar de nabijheid van de Bijloke. Maar weldra kregen ook zij, door tegemoetkoming van Gravin Johanna van Constantinopel, de beschikking over een stuk land, meer bepaald een moerassig gebied ‘het Broeck’, omringd door natuurlijke waterlopen, aan het einde van de Burgstraat.
Het begijnhof  groeide in de loop der eeuwen uit tot een begijnhofdorp bestaande uit een kerk, het huis van de grootjuffer, een infirmerie, een infirmeriekapel, 18 conventen en 103 begijnenhuizen, een bleekweide en een boomgaard. (zie: Klaartje Mestdach, ‘Het Gentse Sint-Elisabethbegijnhof op het elan van de Contrareformatie (1598-1795)’ in verhandeling MGOG, XXV, 2000, 400 blz.).
Een samenloop van omstandigheden, zoals de Franse Revolutie (waardoor de kerkelijke goederen eigendom van de gemeenten werden), het aan de macht komen van een liberaal stadsbestuur in de stad Gent, de industriële revolutie (met de vraag naar goedkope arbeiderswoningen) en het idee van de stadsarchitecten om de stad Gent “open te gooien” door onder meer het Begijnhof af te breken, leidde er uiteindelijk toe dat de begijnen zich verplicht zagen te verhuizen naar een nieuw opgebouwd Groot Begijnhof in Sint-Amandsberg. Meer dan 600 begijnen verhuisden ernaar op 29 september 1874.
Na het vertrek van de begijnen werden hun huizen en conventen door het OCMW verhuurd aan minder gegoede Gentenaars. Initieel investeerde de stad en het OCMW weinig in vernieuwing en modernisering waardoor de buurt ten prooi viel aan stedelijk verval, maar sedert de erkenning als herwaarderingsgebied op 6 november 1985 kreeg de buurt een tweede adem.
Langzamerhand kwamen wat meer begoede inwoners in opstand tegen de verloedering. Er werd ook steeds meer gepleit om de wijk als een belangrijk stuk erfgoed te bewaren. Ook hier waren kunstenaars de pioniers. Constant Permeke, Albert Servaes en Frits Van den Berghe hebben allen ooit Sophie Van Akenstraat 7 als adres gehad. Dit culmineerde in het feit dat op 2 december 1998, tijdens een vergadering te Kyoto (Japan), de Vlaamse begijnhoven als “globaal fenomeen†werden ingeschreven op de lijst van het werelderfgoed. Een groep van 13 representatieve en best bewaarde begijnhoven werden nog eens bij naam genoemd. Voor Gent betreft dit het Klein Begijnhof Ter Hooie en het Groot Begijnhof te Sint-Amandsberg en dus niet het Oud Begijnhof Sint-Elisabeth daar dit niet meer als begijnhof herkenbaar is. De opname van de begijnhoven op de UNESCO-lijst beteken geenszins dat daar een financiële tegemoetkoming tegenover staat. In tegendeel, er moet zelfs een bijdrage aan de UNESCO worden betaald als een soort solidariteitsbijdrage voor het complete werelderfgoed.
Ondanks het feit dat de Vlaamse begijnhoven door UNESCO in de schijnwerpers werden geplaatst blijkt dat niet iedereen doordrongen is van het unieke van dit maatschappelijk fenomeen. Nog steeds dienen de bewoners op de baricaden te staan. Nog in juni 2008 sloeg een bulldozer een dubbele bres in de voorgevel van het convent Ter Eecken, Sophie Van Akenstraat 12 (niet te zien op deze recente foto van Jos Tavernier). Op 20 april 2010 kwam er een vonnis van de strafrechter. Het convent moest zo snel mogelijk volledig in zijn originele staat worden heropgebouwd zo niet moesten de bouwheren en zijn firma elk 27.000 euro boete betalen en moest de betrokken aannemer 160 uren werkstraf uitvoeren. Wat daar is van terecht gekomen weet ik niet. Wie wel?
De wijk wordt ook wel eens ‘the holy corner’ genoemd omdat er naast de katholieke nog drie andere kerkgemeenschappen zijn gevestigd: de protestantse Rabotkerk, de anglicaanse St. John Church in het Nieuw Convent en de orthodoxe gemeenschap van de heilige Andreas in het voormalige convent Ter Steene, dat nu pronkt met een charmant oosters torentje in de vorm van een ajuin.
Links zien we Suggkaart nr. 233, die in 1905 werd verzonden, met daar op de afbeelding van de monumentale ingangspoort tot het Begijnhof Sint-Elisabeth aan het pleintje tussen de Begijnhofdries en de Rabotstraat. Door de poort zien we links de Ecce Homo-kapel in de zuidoostelijke hoek van de dries. Deze kapel werd in 1883 verplaatst tegen het koor van de kerk waar het nu nog steeeds staat.
Het merkwaardige is  dat de verzender van deze postkaart aldus  een stadszicht toont  dat  toen reeds  lang was verdwenen! We zien dat deze poort toen duchtig werd gebruikt voor officiële stadsaanplakkingen en notariële verkoopaffiches.
Het opschrift op de kaart vermeldt dat de poort werd afgebroken in 1878. In werkelijkheid gebeurde dit op 25 maart 1879, dus enige tijd nadat de begijnen op 29 september 1874 in een feestelijke stoet naar hun nieuw begijnhof in Sint-Amandsberg waren getrokken. Enkele arduinen brokstukkenwerden toen uit  de sloop gered en door een mecenas opgekocht (Zie A. De Schrijver en C. Van De Velde, Catalogus van de schilderijen, 1972, p.25). Albert Sugg (1869-1936) moet dus voor deze postkaart hebben gebruik gemaakte van een foto die minstens 25 jaar oud was. Dit is aldus  zeker het oudste zicht uit de hier besproken serie 1. Een buitenbeentje.
Eveneens uniek voor Gent is het feit dat dit poortgebouw naderhand tot twee maal toe integraal werd heropgebouwd op een totaal andere plek zoals te zien op de afbeeldingen rechts.  Op de postkaart boven zien we dat het poortgebouw in 1913 tot in de kleinste details (in steen?) werd gereconstrueerd als hoofdingang tot Oud Vlaenderen op de wereldtentoonstelling van 1913 in Gent. Het stond toen aan het kruispunt van de Vlaanderenstraat met de Antwerpenlaan, ongeveer op het huidige kruispunt Pacificatielaan-Krijgslaan. Naast de poort waren de loketten een reconstructie van de penshuisjes van het Groot Vleeshuis aan de Groentenmarkt. (zie: Rudy Claerman, Oud Vlaendren op de wereldtentoonstelling van 1913 opnieuw bezocht, 2013,  p. 4, te koop in de stadswinkel onder het Belfort).
Deze poort, zoals overigens alle expo-paviljoenen, werd na de expo  nog in november 1913 met de grond gelijk gemaakt. Daarbij rijst dan de vraag of sommige onderdelen van deze poort oorspronkelijke onderdelen waren van de poort afgebroken in 1879. Volgens sommige bronnen wisten “De Vrienden van Oud Gent†deze toegangspoort immers te redden. Het is niet geweten waar deze onderdelen  zoveel jaren zouden bewaard gebleven zijn. Naar verluidt deden “De Vrienden van Oud Gent†in 1924 aan het Gentse stadsbestuur het voorstel “om aan het nieuwe museum van de Bijloke een fraaie ingang met portierswoning†te bouwen en “stelden daartoe belangloos ter beschikking van de stad de merkwaardige poort van het vroegere Sint-Elisabethbegijnhofâ€. Het stadsbestuur aanvaardde dit en de vereniging kreeg “een krediet van 60.000 fr. ter onmiddellijke verwezenlijking der voorgestelde bouwplannenâ€. Deze heropgebouwde poort, waarvan fototje rechts onder, staat nu nog aan de Godshuizenlaan. Op
de voet van de rechter zuil staat gebeiteld “Herbouwd in 1925. Architect Fr. Van Hove Srâ€. Deze poort is ook gedateerd door middel van een chronogram. Het opschrift luidt in het latijn : “Deo InfInIto et regInae eLIsabethae saCrUMâ€. Dit betekent “Toegewijd aan de oneindige God en aan koningin Elisabethâ€, waarbij met Elisabeth de H. Elisabeth van Hongarije wordt bedoeld. Als men dan de hoofdletters uit de latijnse tekst samenzet,  zou men naar verluidt het jaartal MDCLVIIIII bekomen en zou dit 1660 zijn, het bouwjaar.
Boven de poort staat de H. Elisabeth in een nis. Dit is echter niet het oorspronkelijke beeld. Voor de heroprichting van het poortgebouw  in 1925 werd het originele 16de-eeuwse beeld teruggevonden in een kasteelpark van de Gentse omgeving. Men restaureerde het en het kreeg zijn plaats terug in de nis. Maar in 1951 dreigde het beeld te verpulveren en belaste het Gentse stadsbestuur de beeldhouwer Geo Vindevogel  (1923-1977) een nieuw beeld, geïnspireerd op het oude , te laten uitvoeren. Hij heeft de ontbrekende delen (een hand van de heilige met het broodje, en een hand van de bedelaar met de kom) terug samengesteld en uit een ruw blok Franse Balzacsteen van 1.700 kg. kapte hij, volgens een getuigenis van Jef Crick, rechtstreeks in zijn tuin in Zwijnaarde een tweede Sint-Elisabeth. Dit staat nu nog aan de Godshuizenlaan.
Het originele 16de-eeuwse beeld kwam terecht bij Edmond Boonen (1895-1977), de voorzitter van “De Vrienden van ’t Oud Begijnhofâ€, die het in zijn tuin plaatste. In 1977 overleed Boonen en het oude beeld kwam in het bezit van het stadsbestuur die het eerst in het Stenen Museum in de Sint-Baafsabdij plaatste en het later naar het STAM liet overbrengen.
Aan de ingang van het Oud Begijnhof foografeerde Jos Tavernier recent  deze nieuwe symbolische toegangspoort. Het is een 3m hoge zuil van plaatstaal die een halve boog draagt. Het monument is een ontwerp van interieurarchitect en bestuurslid van de vzw Elisabethbegijnhof Jan Van Damme en werd er geplaatst in 2004.
Er staat op dit monument een gedicht van Edmond Boonen “ La ruche vide†in het Frans en in het Nederlands. Het vertaalde gedicht luidt als volgt:
IJle korf
Mijn oud begijnhof, o! betreurt
d’eens warm omsingelde muren…
bloot, blak, verlaten, duf omgeurd,
van vree, die zerp in vrees verzuurde.Na ’t schendig roven van de poorte
geen witzwart bijtje meer verschijnt er
nectar der hoop aanvoerend…Moord der
ontluistering…steen slechts kwijnt er!De bloemen omheen ’t dode hof
In tranen treuren bij ’t ontberen
der lieve hand, der ogen lof
wier streling was hun zoetst begeren.De strogoudkorf bergt zware leegte
vermufte was van beter tijd…
ontmanteld outer! Maar nog zweeft er
ijl liefdelicht naar eeuwigheid!
Deze Suggkaart verstuurd in 1904 toont ons de achterkant van de Begijnhofkerk met de Begijnhofdries, toen nog met vijver.
Achteraan de kerk staat de Ecce-Homo kapel, ontworpen in 1793. Deze stond voor 1883 op de scheiding van het Sint-Elisabethpleintje en de Begijnhofdries als een eerste begroetingsplaats bij het binnenkomen in het begijnhof, zoals hoger te zien op Suggkaart nr. 233. Deze kapel werd na WO I omgevormd als memoriaal voor de oorlogsslachtoffers. Zij is ook bekend als de kapel van de purperen Christus. Dit verwijst naar het houten christusbeeld met doornen gekroond, met een rieten staf in de hand en omhangen met een purperen mantel. Het is ongeveer 1 m. hoog en wordt toegeschreven aan Jean Matheys, een Gentse beeldensnijder uit de 17de eeuw. Het stond oorspronkelijk in de kapel doch bevind tzich nu in de kerk, in de buurt van het zijaltaar zuid.
Na het vertrek van de begijnen naar het nieuwe groot begijnhof in Sint-Amandsberg in 1874 werd de groenzone (vroeger begraafplaats en nadien weide) achteraan de kerk uitgebreid tot het huidige volume, waarbij de weide door middel van Engelse tuinarchitectuur omgevormd werd tot parkje.
Op deze recente foto van Jos Tavernier zien we hoe het parkje van het Elisabethbegijnhof er uit ziet na de herinrichting van 2007 volgens de plannen van landschapsarchitect Jurgen De Waegeneire van de Groendienst. Naar verluidt gebeurde deze heraanleg ingevolge overlast door druggebruikers en klachten van omwonenden. De toen nog aanwezige hoge bomen en struiken zorgden er ook voor dat de oude begijnhofhuizen niet langer zichtbaar waren, waardoor het gevoel van het begijnhof volledig weg was. De Groendienst ging bij de herinrichting terug naar de situatie van de 13de eeuw, dus het grasveld. Eerst verdwenen de struiken, de zieke bomen en de vijver. Pas binnen 20 jaar verdwijnen de laatste bomen. Naar verluidt gebeurde dit in samenspraak met de buurt. In het begijnhof werd immers in 1980 een steen gemetseld met volgend opschrift: “Eerste en laatste steen zonder inspraak van de buurt gelegd 30.8.1980â€.
Deze Suggkaart verstuurd in 1905  toont het  op 19 juli 1903 onthulde Georges Rodenbach monument “Bruges-la-morte†op de Begijnhofdries. De palmen op de foto zijn vermoedelijk deze neergelegd bij de onthulling. Dit weemoedig witmarmeren beeld van een liggende vrouw die haar kin steunt in een hand, brengt hulde aan de Franstalige dichter Georges Rodenbach (1855-1898). Op het voetstuk staan volgende verzen te lezen: “Quelques chose du midi dans les villes du nord/ quelque chose survit plus fort que la mort/ quelque chose de moi meurt déjà dans les clochesâ€.
Rodenbach werd geboren in Doornik waar er in het Volkskundig museum een ganse kamer aan hem is gewijd. Hij verhuisde echter reeds op jonge leeftijd naar Gent. Na zijn rechtenstudies trok hij naar Parijs waar hij aan tal van vooraanstaande tijdschriften meewerkte. Hij schreef ook poëzie en romans. Bewonderaars vormden na zijn dood een kring die het initiatief nam een gedenkteken ter zijner ere op te richten. Het werd een gedenkteken dat George Minne (1866-1941) realiseerde.
Het beeld, een allegorische figuur verwijzend naar de gelijknamige roman (1892) van Georges Rodenbach, kwam er op voorstel van onder andere Emile Verhaeren en Maurice Maeterlinck (1899). Aanvankelijk wou men het beeld een plaats geven aan de ingang van het Brugse begijnhof. Â Dit voorstel werd zelfs gesteund door baron Ruzette, gouverneur van West-Vlaanderen. Evenwel stuitte men op bijzonder hevig verzet. Ondermeer het Brugse Davidsfonds, onder leiding van E.H. Dequidt, riep alle andere afdelingen in het Vlaamse land op om een protestbrief te ondertekenen.
Het feit dat Georges Rodenbach tijdens zijn leven stelling genomen had tegen het project ‘Brugge-Zeehaven’, omdat hij de mening was toegedaan dat Brugge hierdoor haar poëtisch karakter zou verliezen, werd hem zwaar aangerekend. Daarenboven omschreef men zijn werken als onzedig, wulps en antikatholiek. Het Brugse katholieke gemeentebestuur belandde in een patstelling. Ook Doornik weigerde. Het ‘Rodenbach-comité’ trok dan maar met haar voorstel naar Gent. waar het op 19 juli 1903 uiteindelijk werd  ingehuldigd met redevoeringen van onder andere Gustaaf D’Hondt en Emile Verhaeren, ondanks het protest van katholieke flaminganten. Rodenbach hield dan wel van het Vlaamse landschap maar niet van de Vlaamse taal, die naar zijn mening geen taal was voor literatuur. Georges Rodenbach, neef van Albrecht Rodenbach, is in Parijs begraven op de bekende begraafplaats Père Lachaise. Zijn grafmonument toont de dichter die uit het graf stapt met een roos in de hand.
In 1981 werd de roman “Bruges-La Morte†door de Vlaamse cineast Roland Verhavert verfilmd als “Brugge, die stilleâ€. Het monument, waarvan hierboven een recente foto van Jos Tavernier, was ondertussen enkel een ding geworden om op te spelen. De vijvers eromheen waren gedempt. De oorspronkelijke Catalapa of trompetboom met zijn knoestige takken die het monument omgaf was verdwenen. Daarom sloegen in 1990 drie verenigingen, de werkgroep Arkumeko (een werkgroep voor Architectuur en Kunst tussen Mens en Kosmos), de bewonersorganisatie Elisabethbegijnhof en de vereniging Interbellum de handen in elkaar en organiseerden een wedstrijd om het beeld te herwaarderen. Er kwamen 55 inzendingen binnen en Klaas Van de Sompel won de wedstrijd met een conceptueel idee: hij wilde het beeld omringen door een waterpartij en een raster van natuursteen blokken. Bij de uitvoering werd het concept echter duchtig ingeperkt: de Groendienst zag de waterpartij niet zitten en de natuursteen werd vervangen door goedkoper beton.
Info over de bewonersgroep staat op elisabethbegijnhof.be. Het laatste weekend van augustus zijn er terug Begijnhoffeesten met op zaterdag 30 augustus 2014 de beroemde Rommelmarkt.
© 2014 GENTBLOGT VZW
Heren, ik kijk elke vrijdag uit naar jullie bijdrage. Hopelijk verschijnt ze ooit in boekvorm.
Bedankt voor dit indrukwekkend opzoekwerk.
“Wat daar is van terecht gekomen weet ik niet. Wie wel?”
Het gebouw is bijna volledig hersteld, buitenkant is afgewerkt en men is binnenin druk bezig. De stijl van het Begijnhof blijft bewaard.